| |
Reacties
Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie indien mogelijk per e-mail naar: redactie@onzetaal.nl, of anders naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 hl Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen:
• | Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). |
• | Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. |
• | Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. |
• | Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. |
Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet-geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel.
| |
Filistijnen [1]: ark des verbonds
Dr. Anth. J. van Wolferen - Zeist
Zoals de Taaladviesdienst in de oktoberaflevering van ‘Vraag en antwoord’ uiteenzet, hebben we de uitdrukking naar de filistijnen (‘kapot’) te danken aan het langdurige conflict dat dit volk had met de naburige Israëlieten én aan het feit dat er van die strijd uitvoerig verslag is gedaan ‘in de verschillende bijbelboeken’. Ik denk dat er nog preciezer aan te wijzen is waar naar de filistijnen vandaan komt: 1 Samuël 4, waarin staat dat de ark des verbonds door de Filistijnen veroverd en weggevoerd wordt. Hoewel de wending naar de Filistijnen niet letterlijk zo in deze verzen voorkomt, zal in de parafrases van het verhaal ongetwijfeld vaak zijn verteld hoe de rechter-priester Eli steil achterover sloeg (weer zo'n erfstukje) en zijn nek brak toen hij vernam dat de ark naar de Filistijnen was.
De terugkeer van de ark des verbonds uit het land van de Filistijnen.
Uit: Gerard Hoet e.a., Figures de la Bible (1728)
| |
Filistijnen [2]: ook in het Duits
Carel Kwant - Malden
In de oktoberaflevering van de rubriek ‘Vraag en antwoord’ stond een lezenswaardige bijdrage over de uitdrukking naar de filistijnen. De Filistijnen hebben hun negatieve imago te wijten aan de langdurige strijd met de Israëlieten, die breed uitgemeten wordt in de bijbel. Ook in het Duits hebben de Filistijnen een slechte naam: het woord Philister betekent ‘kleinburgerlijk, bekrompen mens’. Goethe schreef in 1774 bijvoorbeeld: ‘Ins Innre der Natur - o du Philister - dringt kein erschaffner Geist’ (‘het wezen van de natuur - o jij burgerman - doorgrondt men niet met een gevormde geest’).
Duitse theologiestudenten gebruikten het woord in de zeventiende eeuw voor hun ‘gezworen vijanden’, de stadssoldaten en politie. Tegenover hen beschouwden de studenten zich als (geestelijk) uitverkorenen. Later werd het woord Philister gebezigd voor alle niet-studenten en nog later voor de onontwikkelde, bekrompen burger. In die betekenis is het in de negentiende eeuw ook in onze taal terechtgekomen, als filister.
| |
Tiende gebod
J.A. Wemmers - Hardinxveld-Giessendam
Henk Spaan vergelijkt in de oktoberaflevering van zijn column de teksten van verschillende versies van de Tien Geboden, en brengt daarbij gelovige protestanten een gevoelige slag toe. Hoewel hij eerst zegt de protestantse versie van de Tien Geboden buiten beschouwing te zullen laten, brengt hij deze bij de bespreking van het negende gebod, over de afgunst, toch ter sprake. Spaan citeert de protestantse tekst (‘Gij zult niet begeren uws naasten huis, noch uws naasten vrouw (...) noch zijn rund, noch zijn ezel’), en geeft daarbij een
| |
| |
afschuwelijke betekenis aan het woord begeren. Dat hij de tekst helemaal in het seksuele trekt, zegt volgens mij vooral iets over zijn eigen begeren.
Als Spaan zich bovendien wat minder eenzijdig op de rooms-katholieke versie van de Tien Geboden had gericht, dan had hij kunnen weten dat wat hij het negende gebod noemt, bij protestanten het tiende gebod is. Dit komt doordat in de rooms-katholieke versie het tweede gebod (het verbod om beelden te vereren) is weggelaten en het tiende gebod in tweeën is gedeeld. Spaan besluit zijn column met een (bastaard)vloek, die ik hier uiteraard niet herhaal, maar die mij als christen pijn doet.
| |
Babylonische spraakverwarring
Hein van der Voort - Amsterdam
Riemer Reinsma vraagt zich in de rubriek ‘Het mooiste woord van...’ in het oktobernummer van Onze Taal af of God de Babylonische spraakverwarring misschien juist níét als straf heeft bedoeld. Gezien de huidige waardering voor diversiteit en de daaruit voortvloeiende aandacht voor uitstervende talen, schijnt het hem toe dat het helemaal niet zo erg is dat de wereld zo veel talen heeft.
Reinsma's verwondering is gebaseerd op het misverstand dat de grote taaldiversiteit in de wereld volgens de bijbel een betreurenswaardige toestand zou zijn. De Babylonische spraakverwarring wordt in de bijbel (Genesis 11:1-9) echter niet als onheil of straf gepresenteerd. Er staat alleen dat God er de bedoeling mee had te voorkomen dat de mensen megalomane ideeën als de toren van Babel konden verwezenlijken. Door de spraakverwarring werd dat onmogelijk gemaakt, waarmee aan naderend onheil een halt is toegeroepen. Het verhaal van de Babylonische spraakverwarring bevat eerder een argument vóór taaldiversiteit.
| |
Zebedeüs [1]: oom Anton
Rob Maas - Den Haag
In zijn artikel ‘Juda, Sara, Benjamin’, over bijbelse eponiemen (Onze Taal oktober), suggereert Ewoud Sanders dat Zebedeüs al meer dan honderd jaar niet wordt gebruikt in de betekenis ‘sukkelaar’. Hij haalt daarvoor de Amsterdamse dominee Laurillard aan, die in zijn boekje Bijbel en volkstaal in 1874 al schreef die naam nimmer in die betekenis te hebben gehoord.
Opgevoed door onchristelijke ouders, ken ik hem toch uit mijn ouderlijk huis. Als daar in de jaren vijftig, zestig de term Zebedeüs viel, wisten de kinderen dat er weer wat mis was met oom Anton. Dat was een beschaafde, wat onderdanige man die op verjaardagen, snel als een goochelaar en dus onbetrapt, koekjes opat en glazen leegdronk. Hij zwierf van het ene ondergeschikte baantje naar het andere, doordat hij ook op zijn werk die neiging niet kon onderdrukken en ook kleinigheden stal. Toch was hij zelden lang werkloos. Als bokser, trainer, judoka zwarte band en masseur schitterde hij in zijn tweede wereld, en zijn bewonderaars bezorgden hem steeds weer een betrekkinkje. Maar als zijn vrouw - mijn tante Rinskje - weer in tranen op de thee was geweest, begon mijn moeder bij het eten het tafelgesprek steevast met: ‘Die Zebedeüs heeft weer...’
| |
Zebedeüs [2]: hannekemaaiers
Gryts Lootsma - Den Haag
Ewoud Sanders bespreekt in het oktobernummer van Onze Taal bijbelse namen, waarvan er ooit veel in het dagelijkse taalgebruik voorkwamen maar die steeds meer in de vergetelheid raken. Zo haalt hij de naam Zebedeüs aan als een al meer dan honderd jaar in onbruik zijnde term voor ‘sukkelaar’. Bij ons thuis op de boerderij in Warns, halverwege de vorige eeuw, werd soms weleens een hannekemaaier (iemand die in de hooitijd naar Nederland kwam om gras te maaien) weggestuurd omdat hij ‘een Zebedeüs’ bleek: een seizoensarbeider die niet kon meekomen met de anderen. Ik spreek over de tijd dat mijn vader nog met paarden werkte en ook veel menskracht nodig had.
| |
Eutychus
Mevr. F. Gieben - Veghel
Ewoud Sanders besluit zijn artikel over bijbelse namen in het Nederlands (Onze Taal oktober) met de aanduiding Eutychus voor iemand die tijdens een kerkdienst in slaap valt. Sanders citeert Handelingen 20:9, waarin beschreven wordt hoe Eutychus bij een lange toespraak van Paulus in slaap valt, en een dodelijke val maakt uit het raam van de derde verdieping. Maar het bijbelverhaal gaat nog verder.
Paulus gaat vervolgens namelijk naar beneden, strekt zich over Eutychus uit en slaat zijn armen om hem heen, terwijl hij zegt: ‘Maak jullie niet bezorgd, hij leeft nog!’ Daarna gaat hij weer naar boven, breekt brood en eet. Na een lange toespraak, die tot zonsopgang duurt, vertrekt hij. Ze brengen de jongeman gezond en wel naar huis en zijn weer vol goede moed.
De verkrachting van Tamar. Schilderij van Eustache Le Sueur (1616-1655).
| |
As over zijn hoofd strooien
H. de Sitter - Heusden
In zijn rubriek ‘Bij wijze van zeggen’ in Onze Taal van oktober zegt Riemer Reinsma dat de uitdrukking as over zijn hoofd strooien ‘spijt betuigen’ betekent. De uitdrukking gaat terug op 2 Samuël 13:19, waarin Tamar as over haar hoofd strooit nadat haar halfbroer Amnon haar verkracht heeft. In dit geval was het Amnon die spijt behoorde te betuigen (wat hij overigens allerminst deed). Tamar had geen reden berouw te tonen - en dat deed ze dan ook niet, want wat zij toonde was rouw. Dat blijkt ook uit het feit dat zij haar pronkgewaad verscheurde. Zie ook Job 1:20.
| |
Leeftijd van Sara
Arie Snoek - Rotterdam
Nico ter Linden zet in een prikkelend, niet onamusant en bij vlagen overtuigend stuk in het bijbelthemanummer van Onze Taal (oktober) uiteen wat zijn bezwaren zijn tegen de onlangs verschenen Nieuwe Bijbelvertaling. Een van zijn pijlen
| |
| |
richt zich op wat er is gedaan met Genesis 23:1. In de door Ter Linden geciteerde vertaling van Oosterhuis en Van Heusden luidt dat vers: ‘Het leven van Sara was honderd jaar en twintig jaar en zeven jaren, de levensjaren van Sara.’ Tot ontsteltenis van Ter Linden werd dat in de NBV: ‘Sara leefde honderdzevenentwintig jaar.’ Ter Linden: ‘Ze hebben het even voor ons opgeteld! Prachtige gedragen tekst vers voor vers naar de knoppen.’
Wie niet beter weet, kan hieruit niet anders lezen dan dat het hier gaat om een noviteit van de Nieuwe Bijbelvertaling. Maar wat staat er in de NBG-vertaling uit 1951, de vorige standaardbijbel voor de protestantse kerken? ‘En Sara leefde honderd zeven en twintig jaar; dit waren de jaren van Sara's leven.’ Ook in mijn Statenvertaling-versie uit 1930 blijken ze het al even voor ons te hebben opgeteld: ‘En het leven van Sara was honderd en zevenentwintig jaar: dit waren de jaren des levens van Sara.’
| |
Les in Fries wél nuttig
J. Bangma en T.B. Bottema - Nederlandse lidstaatcommissie van het European Bureau for Lesser Used Languages
Onderzoek van de Fryske Akademy heeft uitgewezen dat Friese basisschoolleerlingen op de vakken Nederlandse taal en rekenen een paar maanden achterlopen bij de gemiddelde leerling in Nederland, en in de oktoberaflevering van zijn rubriek ‘Hom of kuit’ draagt Frank Jansen een middel aan om die achterstand in te lopen: het afschaffen van het onderwijs in de Friese standaardtaal. Dit heeft ons nogal verbaasd - niet het minst omdat de Friese les op de meeste scholen niet meer dan een uur per week kost.
Het Coulonhuis in Leeuwarden, zetel van de Fryske Akademy.
Foto: Jacob van der Vaart
We willen over de werkelijke oorzaak van de achterstanden bij Nederlands en rekenen niet speculeren; we noemen alleen een paar kandidaatoorzaken in de vorm van waarnemingen die door sociologen zijn gedaan, te weten de beperkte financiële middelen van veel (kleine) Friese scholen, de hoge leeftijd van het Friese lerarenkorps, de uittocht uit Friesland van hoogopgeleide ouders en het sterk rurale karakter van de bevolking.
Over het onderwijs in kleine talen bestaan enkele misverstanden, die door Frank Jansens artikel extra adem krijgen ingeblazen. Zo is er het hardnekkige idee dat onderwijs in een minderheidstaal ten koste gaat van tijd die ook aan de meerderheidstaal kan worden besteed. Slechts een gering deel van het taalonderwijs wordt echter gebruikt voor taalspecifieke kennisuitbreiding. Al in de jaren zeventig heeft de Canadese taalkundige Jim Cummins laten zien dat veel kennis en vaardigheden die bij het onderwijs in een taal worden verworven, overdraagbaar zijn naar een andere taal. Denk aan technisch lezen, interpunctie, ontleding, stelvaardigheid en vele andere vakonderdelen.
Een ander misverstand is dat het zinloos is om een taal te leren die door slechts enkele honderdduizenden mensen wordt gesproken. Door alleen onderwijs in een grote taal te geven wordt het kind dat thuis die kleine taal spreekt voorgehouden dat zijn moedertaal minderwaardig is aan die grote taal. Uit sociaal-emotioneel oogpunt verdient het de voorkeur een leerling ook vaardig te maken in de formele en schriftelijke registers van zijn thuistaal. Zo'n leerling ontwikkelt bovendien een vorm van tweetaligheid die de cognitieve ontwikkeling versnelt. Die conclusie hebben diezelfde Jim Cummins en velen na hem getrokken uit uitgebreid onderzoek. Verder is het Fries in theater, literatuur, openbaar bestuur en publieke functies zo manifest aanwezig dat een slechte beheersing van die taal een handicap vormt voor de culturele ontwikkeling, democratische participatie en banenkansen in Friesland.
Een laatste misverstand dat we willen noemen is dat onderwijs in een regionale taal te inspannend zou zijn voor leerlingen die die taal thuis niet spreken. Onderzoek van de Fryske Akademy en de Friese schoolbegeleidingsdienst GCO op een aantal scholen die experimenteel het Fries en het Nederlands op hetzelfde niveau onderwijzen, laat zien dat dat niet het geval is. Nederlandstalige leerlingen scoren op zulke scholen even goed op het vak Nederlands als op andere scholen, en veel beter op het vak Fries. Talloze onderzoeken op tweetalige scholen, die in gebieden als Wales, Catalonië en de Duitse Lausitz heel gewoon zijn, laten vergelijkbare resultaten zien.
| |
Glop [1]: Gloppen op Texel
Irene Maas - Alkmaar
Riemer Reinsma schrijft in zijn rubriek ‘Geschiedenis op straat’ (Onze Taal september) over de herkomst en verspreiding van glop, waarmee doorgaans een smal steegje wordt aangeduid. Hij meldt dat Texel slechts één glop kent, namelijk het Mienterglop - dat overigens geen smal steegje is, maar een landweggetje. Dit is inderdaad het enige glop dat in het telefoonboek staat, maar als men op Texel alle gloppen officiële straatnamen had gegeven, zou het aantal veel hoger uitvallen dan de zeventien van Vlieland. Ikzelf ken in ieder geval het Gloppie van Gomes, het Vermaningsglop en het Steegglop.
| |
Glop [2]: De Gloep
Fokkelien von Meyenfeldt - Lochem
In het septembernummer gaat Riemer Reinsma in op het woord glop. ‘Schijnbaar verdwaald’, zo schrijft hij tegen het eind, ‘ligt er ook een Boerenglop in het Drentse Klazienaveen.’ Er is nog zo'n schijnbaar verdwaald glop in een iets afwijkende spelling, namelijk in Lochem, waar ‘De Gloep’ te vinden is. Dit straatje is genoemd naar een huis De Gloep dat daar heeft gestaan en dat dienstdeed als wachtpost: men loerde op voerlui die de Hessenweg afkwamen en de brug over de Berkel in de weg naar Deventer wilden ontwijken om het tolgeld in de zak te houden. De Gloep in Lochem is dus niet zo genoemd omdat het een smal straatje is, maar vanwege het huis, waarvan de naam kennelijk, net als bij glop, terugging op het door Reinsma genoemde gluipen, dat ‘loeren met samengeknepen ogen’ betekent.
|
|