| |
| |
| |
Reuzemakkelijk of berenmoeilijk?
De inburgering van de tussen-n-regel
Piet Creten
Toen de spelling van 1995 werd ingevoerd, ontstond er veel tumult, vooral over de regels voor de tussen-n. Die zouden te ingewikkeld zijn, en moeilijk toepasbaar. Inmiddels lijkt bijna iedereen wel te hebben geprobeerd zich de nieuwe spelling eigen te maken. Is dat gelukt, of zijn de regels echt zo onuitvoerbaar als aanvankelijk werd gevreesd?
Spelling is een onderwerp dat met de regelmaat van een klok komt bovendrijven in de media. Deze zomer was het weer zover. Uit een uitgelekt rapport bleek dat de Nederlandse Taalunie (de organisatie die het taalbeleid van Nederland en Vlaanderen bepaalt en uitvoert) overweegt de spellingregeling van 1995 op één puntje bij te stellen, en ook doende is de woordenlijst van het Groene Boekje te actualiseren. Dat laatste was niet echt opzienbarend, want het is overeenkomstig de afspraak: elke tien jaar zou de woordenlijst kritisch bekeken worden. Maar over die mogelijke regelaanpassing ontstond wat rumoer: die zou indruisen tegen een eerder genomen besluit (zie ook blz. 311-312 van dit nummer).
Is het hordeloper of hordenloper? Spellingregels zijn niet altijd foutloos toe te passen.
Foto: Luc Lemaîtra
| |
Meevallen
Waar die aanpassingen allemaal toe leiden, weten we over een jaar. Op 15 oktober 2005 wordt de gereviseerde spelling-1995 van kracht. Maar hoe zit het intussen met de oorspronkelijke nieuwe regels, uit 1995? Bij de invoering ervan vloeide er vooral nogal wat inkt over die tussen-n-regels (zie voor een overzicht van de oude en nieuwe regels het kader op de bladzijde hiernaast). De verwachting was dat het toepassen ervan weleens erg moeilijk zou kunnen worden.
Is die verwachting uitgekomen? Of zijn we inmiddels toch vertrouwd geraakt met die nieuwe regels voor de tussen-n in samenstellingen? Om dat na te gaan, voerde ik een onderzoek uit bij 269 Vlaamse leerlingen en 27 leerkrachten van diverse vakgebieden, waaronder Nederlands.
Allereerst het goede nieuws: het hanteren van de tussen-n-hoofdregel van de spelling-1995 is geen probleem zolang het eerste deel van de samenstelling niet op een toonloze e eindigt (zoals gedachte en aangifte). De leerlingen maken dus weinig fouten bij samenstellingen als ballenjongen, stoelendans of boekenworm (op de resultaten van de leerkrachten kom ik later terug). Aangezien dat soort woorden toch de grote meerderheid vormen van tussen-n-samenstellingen, zal het in de praktijk dus nogal meevallen met het totale aantal spelfouten dat veroorzaakt wordt door de tussen-n-regels.
| |
Niet bekend
Daar staat echter tegenover dat de uitzonderingen op de tussen-n-hoofdregel wél voor veel problemen zorgen, bijvoorbeeld omdat ze niet genoeg bekend zijn. Een eerste uitzonderingsregel die zelden wordt toegepast omdat de meesten hem niet kennen, is die voor het schrijven van de zogenoemde dier-plant-samenstellingen (zie kader, regel 2c). Volgens het Groene Boekje mag je geen tussen-n schrijven in samenstellingen waarvan het eerste deel een diernaam is en het tweede deel een plantnaam (ook de hele samenstelling moet een plantnaam zijn, zo blijkt weliswaar niet uit de regels, maar wel uit de toepassing ervan in de woordenlijst). Meer dan de helft van de leerlingen heeft problemen met de spelling van eendekroos, slangekruid, apenootje en vliegezwam. Bijna een op de vier leerlingen schrijft - het vaak als voorbeeld aangehaalde - paardebloem met een tussen-n. De alternatieve beregeling van Van Dale (zie kader, nummer 3) kent de uitzonderingscategorie niet en zit daarmee wellicht dichter bij de spellingrealiteit. Zelfs heel wat leraren Nederlands die de beheersingstest aflegden, bleken moeite te hebben met de spelling van dier-plantsamenstellingen.
| |
| |
Maar er is ook nog een toevoeging aan de hoofdregel die de leerlingen niet goed beheersen: die van het assistentenrokje en de studentenzwangerschap. Veel leerlingen laten de tussen-n daar achterwege omdat ze niet weten dat de hoofdregel ook geldt als het eerste deel van een samenstelling een vrouwelijke persoonsnaam is (assistente, studente) met een mannelijke nevenvorm (assistent, student). Het maakt daarbij niet uit dat dat vrouwelijke woord een meervoud op -en heeft én op -s. Voor degenen die wél van deze regel gehoord hebben, geldt dan weer dat ze geen onderscheid maken met samenstellingen waarvan het eerste lid een vrouwelijke persoonsnaam is zónder directe mannelijke nevenvorm, zoals weduwefonds. Ook in dit geval lijkt het erop dat de spelling van Van Dale gelukkiger is en in elk geval eenvoudiger, omdat daar alle samenstellingen met een persoonsnaam een tussen-n krijgen.
Verder schrijven veel leerlingen tegen de regels in een tussen-n in samenstellingen als spinnewiel, brekebeen of dwingeland, en dat terwijl deze woorden niet onder de hoofdregel voor de tussen-n vallen. Het eerste lid is hier tenslotte geen zelfstandig naamwoord maar een werkwoord. Waarschijnlijk nemen ze gewoon het hele werkwoord, dat een vertrouwd woordbeeld geeft, en voegen ze daar het tweede lid aan toe.
| |
Niet werkbaar
Dan zijn er vier spellingregels die bijna niet op een foutloze manier toe te passen zijn. Dat betekent dus dat zelfs iemand met een perfecte kennis van de regels vaak niet tot de juiste spelling komt.
In de eerste plaats geldt dat voor woorden als ladekast en hordeloper, die volgens de hoofdregel geen tussen-n krijgen omdat het eerste lid, dat op een toonloze e eindigt, niet uitsluitend een meervoud heeft op -n (maar ook op -s). Het probleem daarmee is dat de regelmakers ervan uitgaan dat iedereen het eens is over de mogelijke meervouden van die woorden. In de praktijk blijkt dat anders te zijn: mensen verschillen daarover van mening en het is daarenboven zo dat het meervoud na verloop van tijd kan veranderen. Zo stond in het Groene Boekje van 1954 alleen nog maar laden vermeld als meervoud van lade, terwijl dat volgens de huidige woordenlijst ook lades kan zijn. De manier waarop de leerlingen ladekast en hordeloper spelden, wijst erop dat ze de meervouden lades en hordes niet kennen. Wie samenstellingen met die woorden correct wil spellen, dient te weten of ze al dan niet met een dubbel meervoud in de Woordenlijst staan vermeld.
Ook de uitzonderingsregel dat een samenstelling geen tussen-n krijgt als het eerste lid enig is in zijn soort (type zonnebril, Koninginnedag, zie ook kader, regel 2a), is niet werkbaar. Het bleek voor onze proefpersonen onmogelijk uit te maken wanneer het eerste lid wel en wanneer het niet enig is in zijn soort. Veel leerlingen schreven koninginnenrit dan ook ten onrechte zonder tussen-n, en hetzelfde geldt voor ruggengraat: een mens heeft tenslotte maar één rug. Ook over deze uitzonderingsregel kunnen mensen kennelijk van mening verschillen.
| |
De tussen-n in samenstellingen
1. Oude spelling (Groene Boekje 1954)
Hoofdregel: Schrijf geen n (boekelegger, ganzeveer), behalve als:
a. | het eerste deel van de samenstelling noodzakelijk de gedachte aan een meervoud opwekt: boekenmarkt, ganzenhoedster (maar in combinatie met boom of struik blijft de n achterwege: pereboom, rozestruik); |
b. | het eerste woorddeel een persoon aanduidt: mensenwerk, weduwenpensioen (maar als een bepaalde vrouwelijke persoon - veelal met een titel - wordt aangeduid, blijft de n achterwege: Koninginnedag, Regentesselaan). |
Beide uitzonderingen gelden niet als het eerste woorddeel geen (gangbaar) meervoud op een n heeft; vandaar horlogewinkel, danseusejurk.
2. Nieuwe spelling (Groene Boekje 1995)
Hoofdregel: Schrijf een n als het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat uitsluitend een meervoud op -en heeft (boekenlegger, ganzenveer, geldt ook voor samenstellingen met een vrouwelijke persoonsnaam als assistente), behalve als:
a. | het eerste woorddeel enig in zijn soort is (Koninginnedag, zonneschijn); |
b. | het eerste deel een versterkende betekenis heeft en het geheel een bijvoeglijk naamwoord is (bereleuk, stekeblind); |
c. | het eerste deel een dierennaam is en het tweede een plantkundige aanduiding (kattekruid, paardebloem); |
d. | het eerste deel een lichaamsdeel is en het geheel een versteende samenstelling is (kinnebak, ruggespraak); |
e. | een van de delen niet meer herkenbaar is als afzonderlijk woord in de oorspronkelijke betekenis (bolleboos, klerelijer). |
Het Groene Boekje kent dus niet uitzondering a van Van Dale.
3. Nieuwe spelling (Van Dale 1995)
Hoofdregel: Schrijf een n als het eerste woorddeel eindigt op -en (keukenstoel, wagenwiel), of als het eerste woorddeel een meervoud op -en heeft (kattenmand, ruggengraat), behalve als:
a. | het eerste woorddeel op een toonloze e eindigt: bagagedrager, uitgavepost (maar schrijf weer wel een n als het eerste deel een persoon aanduidt en een meervoud op -en heeft: bediendenkamer, weduwenpensioen); |
b. | het eerste woorddeel enig in zijn soort is (Koninginnedag, zonneschijn); |
c. | een van de delen niet meer herkenbaar is als afzonderlijk woord in de oorspronkelijke betekenis (bolleboos, klerelijer); |
d. | het eerste deel een versterkende betekenis heeft en het geheel een bijvoeglijk naamwoord is (bereleuk, stekeblind). |
Van Dale kent dus niet uitzondering c van het Groene Boekje en spelt kattenkruid en paardenbloem. Van Dale vermeldt d uit het Groene Boekje weliswaar evenmin, maar leeft die wel na. Deze regel valt bij Van Dale echter onder ‘een samenstelling waarbij een van de delen niet meer herkenbaar is’ (punt c hierboven dus).
| |
Reuzengroot en reuzeklein
Een ander probleem vormen de samenstellingen waarvan het eerste lid versterkend is en die in hun geheel een bijvoeglijk naamwoord zijn, zoals beresterk (zie kader, regel 2b). Dergelijke samenstellingen krijgen volgens de regels geen tussen-n, tenzij dat eerste lid naast ‘versterkend’ ook ‘vergelijkend’ is. Reuzengroot krijgt daardoor wel een tussen-n, want het kan omschreven worden als ‘zo groot als een reus’, maar reuzeklein ‘heel klein’ dus niet. Die regel is niet alleen heel ingewikkeld, het bleek voor onze proefpersonen ook onmogelijk om uit te maken wanneer dat eerste lid uitsluitend versterkend is of toch ook vergelijkend. We vroegen hun van tien samenstellingen de betekenis te geven. Het ging om reuzengroot, reuzeleuk, beresterk, beretrots, mijlenver, huizenhoog, boordevol, ellenlang, eeuwenlang en dagenlang. Alleen over reuzeleuk, beretrots, eeuwenlang en dagenlang hadden de leerlingen kennelijk dezelfde ideeën als het Groene Boekje: reuze en bere zijn volgens beide versterkend gebruikt en krijgen dus geen n, en eeuwen en dagen juist wel.
| |
| |
Illustratie: Hein de Kort
Over de goede omschrijving van reuzengroot en beresterk bestond daarentegen grote onenigheid. Een van beide lijkt in elk geval inconsequent te zijn, want het is niet duidelijk waarom reuzengroot ‘zo groot als een reus’ kan betekenen, maar beresterk niet ‘zo sterk als een beer’. De meningen van de leerlingen over de omschrijvingen voor boordevol, mijlenver, ellenlang en huizenhoog zijn zelfs volstrekt tegengesteld aan die van het Groene Boekje. Waar het Groene Boekje mijlenver en ellenlang gelijkstelt met eeuwenlang en dagenlang, ervaren de leerlingen de voor hen onbekende woorden mijl en el als louter versterkend.
Het probleem is dat men een uitzonderingsregel heeft gemaakt die steunt op een betekeniscriterium waarover moedertaalsprekers blijkbaar een verschillende mening kunnen hebben. Wat voor de een al uitsluitend een versterkend eerste lid is, is voor de ander ook of zelfs alleen vergelijkend. Ook deze uitzonderingsregel is dus onwerkbaar.
| |
Geen aanwijzingen
Een vierde onuitvoerbare uitzonderingsregel ten slotte is die van de versteende samenstellingen; die krijgen geen tussen-n (type kinnebak; zie kader, regel 2d). Het Groene Boekje biedt geen enkele aanwijzing over wat er met dat ‘versteend’ bedoeld wordt. We Heten 211 leerlingen uit de derde graad van het algemeen secundair onderwijs een terminologietest afleggen, waarin we onder andere hun kennis testten van begrippen die gebruikt worden in de leidraad van het Groene Boekje. Slechts één leerling slaagde erin een goede definitie te geven van de term versteende samenstelling: samenstelling waarbij de twee (of meer) woorden waaruit deze is opgebouwd de betekenis van de samenstelling niet verklaren, of waarbij de betekenis van een van deze woorden verloren is gegaan. Meer dan de helft van de leerlingen had er volstrekt geen idee van in welke richting ze het moesten zoeken; sommigen kwamen in hun wanhoop zelfs op de proppen met woorden als keigoed en steendood. En ook als de term bekend is, blijft de regel onwerkbaar: een samenstelling die voor de ene persoon al versteend is, hoeft dat nog niet te zijn voor iemand anders.
| |
Inconsequente spelling
Een derde en laatste groep probleemgevallen zijn de inconsequente spellingen. Mensen hebben moeite met de spelling van woorden die (om diverse redenen) een uitzondering vormen op de hoofdregel. Dat geldt bijvoorbeeld voor paardebloem (tegenover paardenvijg) en paddestoel (tegenover paddentrek). Daarnaast ontdekten we ook dat onze proefpersonen geneigd waren de spelling gelijk te trekken - dus of tweemaal wel een n of tweemaal geen n - bij woordparen als koninginnedag - koninginnenrit, ruggespraak - ruggengraat, reuzeleuk - reuzenstap (en reuzengroot), beretrots - berenportie en hartelust - hartenkreet. Uniformiteit is voor veel mensen kennelijk belangrijker dan spellingregels.
Niet alleen leerlingen hadden problemen met de spelling van samenstellingen, ook de leerkrachten bleken er bijzonder veel moeite mee te hebben. Bij de leraren Nederlands viel het nog mee, maar die van andere vakken kenden in veel gevallen de regels niet eens. Ze maakten dan ook gemiddeld meer fouten in onze test dan hun leerlingen. En dat terwijl de overheid verwacht dat alle leerkrachten de officiële spellingregels kennen en toepassen. Het lijkt dan ook duidelijk dat die overheid eerst moet zorgen voor een bruikbare beregeling.
Dit artikel is gebaseerd op de licentiaatsverhandeling Muggenziften of mierenneuken? De tussenletter -n in de Nederlandse spelling (K.U. Leuven, 2003), die Piet Creten onder leiding van prof. dr. W. Smedts heeft geschreven.
| |
Tussen-n leidt tot nieuwe woordbetekenissen
Sinds 1995 is het niet meer hondehok, maar hondenhok, met een tussen-n. Die n is betekenisloos, maar zou die in de praktijk toch niet worden aangezien voor de meervouds-n die hij in de oude spelling was? Zouden mensen dus bij hondenhok niet gewoon blijven denken aan een hok met meerdere honden? Het was een van de vragen die rezen toen de nieuwe spelling werd ingevoerd. Sinds kort is er een antwoord op. Recent onderzoek van een groep Nijmeegse taalwetenschappers heeft uitgewezen dat de meervoudige betekenis zich inderdaad ook nu nog meer opdringt bij samenstellingen mét een tussen-n dan bij samenstellingen zonder.
Het Nijmeegse Center for Language Studies liet proefpersonen allerlei samenstellingen zien die soms met, soms zonder tussen-n waren geschreven. Ze kregen de opdracht niet op de spelling te letten, maar alleen op de betekenis, en vervolgens moesten ze op een schaal van 1 tot 7 aangeven hoe ‘meervoudig’ ze het eerste deel van een samenstelling ervoeren. Samenstellingen werden als iets meer dan een halve punt op de schaal ‘meervoudiger’ ervaren wanneer ze met tussen-n waren geschreven (slangenbeet, wolkendek) dan wanneer die n was weggelaten (slangebeet, wolkedek).
Toch is dit verschil lang niet meer zo groot als toen de nieuwe spelling net was geïntroduceerd. In 1996, toen iedereen nog aan de oude spelling gewend was, werd dezelfde test uitgevoerd. Samenstellingen met een n (slangenbeet, wolkendek, etc.) werden destijds maar liefst 1 tot 1,5 punt ‘meervoudiger’ ingeschat dan die zonder (slangebeet, wolkedek, etc.). Kennelijk went de nieuwe spelling toch ook wel weer snel - al is het vooralsnog niet gelukt de oude meervoudsgedachte uit te bannen.
Bron: persbericht Radboud Universiteit Nijmegen
|
|