Woordenboek van de poëzie
Tohoe wa bohoe
Guus Middag
Het heeft altijd iets treurigs: een gedicht in zijn eentje, op een verder witte bladzijde, in een gesloten boek, en er is geen hond die er nog naar omkijkt. Ooit is het met veel goede bedoelingen bedacht, geschreven, herschreven, afgerond, ingestuurd, aangenomen en afgedrukt, maar daarna onbegrepen en ongelezen gebleven. Het geldt voor veel van de latere sonnetten van Jan Kuijper. Ingewikkelde bouwsels zijn het, met veel citaten en toespelingen, maar ook met rare wendingen en omkeringen en vreemde grappen. Ze beginnen met een regel uit de bijbel (in de bundel Bijbelplaatsen, 1983), uit een gedicht van een Nederlandse dichter (Tomben, 1989) of uit een vertaald gedicht van een buitenlandse collega (Barbarismen, 1994). Daarop volgt dan een web van associaties, waar zo her en der wel een aardig effect of nieuw verrassend inzicht in aan te wijzen valt, maar de bedoeling van het geheel blijft vaak duister.
‘(Hiaat.) De warmte is gewoon de warmte op.’ Dat is de curieuze beginregel van ‘De tombe van Jan Hanlo’. Het bleek na lang zoeken inderdaad een regel uit een gedicht van Hanlo te zijn: ‘Verdediging van het iets’, waarin hij zich hardop denkend en pratend, met allerlei herhalingen en spreektaalslordigheden, richt tot Hidde van der Ploeg, die in een soortgelijk gedicht enkele gedachten over iets en niets, begin en eind, kou en hitte en het absolute nulpunt had losgelaten. Kennis van de gedichten van Hanlo en Van der Ploeg verhoogt het begrip van het gedicht van Jan Kuijper niet, zou ik zeggen - maar dat zegt niet alles. Misschien ziet een betere lezer de verbanden wel.