| |
| |
| |
Bijbelse sporen in het Nederlands
De invloed van de Statenvertaling en haar voorgangers
Nicoline van der Sijs
Algemeen wordt verondersteld dat bijbelvertalingen, en dan met name de Statenvertaling uit 1637, een grote invloed hebben uitgeoefend op het Standaardnederlands. De Statenvertaling is immers eeuwenlang dagelijks gelezen. Maar is die rol van bijbelvertalingen wel zo groot?
Toen de Dordtse synode in 1618 besloot tot het vervaardigen van de Statenvertaling, bestond er al een groot aantal Nederlandse bijbelvertalingen. Het woord Gods diende immers zo ruim mogelijk verbreid te worden. Het is dan ook geen toeval dat het eerste Nederlandstalige gedrukte boek een bijbel was: de zogenoemde Delftse bijbel van 1477. Dit was een vertaling van de Latijnse Vulgaatbijbel. Toen begin zestiende eeuw de Duitse hervormde bijbelvertaling van Maarten Luther verscheen, werd deze vrijwel onmiddellijk in het Nederlands vertaald. De volledige vertaling ervan verscheen in 1535 bij de Antwerpse uitgever Jacob van Liesvelt - ze wordt dan ook de Liesveltbijbel genoemd. In de zestiende eeuw zag een groot aantal Nederlandse bijbelvertalingen het licht, waarvan de bekendste en meest gebruikte de Deux-Aesbijbel uit 1561-1562 was.
| |
Zuivere taal
Maar verreweg de bekendste bijbelvertaling is toch de Statenvertaling, die in 1637 verscheen, en werd gefinancierd en geautoriseerd door de Staten-Generaal - vandaar de naam, die overigens pas in de achttiende eeuw is ingeburgerd. De Dordtse synode hechtte bijzondere waarde aan het taalgebruik, en formuleerde dan ook enkele algemene richtlijnen: de vertaling moest de Hebreeuwse en Griekse grondtekst getrouw volgen, de tekst moest gesteld zijn in een algemene, heldere taal, en die taal diende zuiver te zijn, dus zo min mogelijk leenwoorden te bevatten. Tot slot moest alles van de bestaande vertalingen (met name van de Deux-Aesbijbel) behouden blijven, behalve als het in strijd was met de waarheid of de zuiverheid en het eigen karakter van het Nederlands - op die manier wilde men een breuk met het verleden vermijden. De parallellen met de organisatie en de uitgangspunten (‘brontekstgetrouw en doeltaalgericht’) van de Nieuwe Bijbelvertaling liggen voor het opscheppen (zie hiervoor ook het inleidende artikel van Paul Gillaerts op blz. 256 van dit nummer).
| |
De mantel der liefde
Welke bijbelse sporen zijn er in het hedendaagse Nederlands te vinden? Ik vertel niets nieuws wanneer ik constateer dat een zeer groot aantal bijbelse uitdrukkingen en woordverbindingen dankzij het veelvuldige bijbellezen onderdeel is geworden van het Nederlands - iedereen kent en gebruikt ze wel. Al vanaf de zeventiende eeuw zijn hiervan inventarisaties aangelegd, het meest recent in Spreekwoorden en zegswijzen uit de bijbel van J. van Delden uit 1990 en het Bijbels lexicon van K. van Dalen-Oskam en M. Mooijaart uit 2000. Daarbij gaat het soms om letterlijke stukken bijbeltekst die spreekwoordelijk zijn geworden (zoals in goede aarde vallen, de dag des oordeels, een doorn in
| |
| |
het oog), maar vaak ook om door de bijbeltekst geïnspireerde uitdrukkingen die niet woordelijk zo in de bijbel voorkomen, zoals iets met de mantel der liefde bedekken, een ongelovige Thomas, een verboden vrucht en de zondebok zijn. Een steekproef levert op dat ongeveer de helft van de uitdrukkingen letterlijk in een bijbelvertaling voorkomt (vaak in de Statenvertaling, maar dikwijls ook al in een eerdere vertaling), en dat de rest eerder is geïnspireerd door de inhoud van de bijbeltekst dan door de precieze formulering - in die gevallen is dus geen sprake van invloed van de bijbelvertáling op het Nederlands.
De Statenvertaling van 1637: initiator van het Standaardnederlands?
Archiefdienst Nederlandse Hervormde Kerk
| |
Duits in Nederlandse Bijbels
Voorbeelden van Duitse leenwoorden in de Statenvertaling, overgenomen uit de Liesveltbijbel: afvallig, beroemd, burgerrecht, dankzegging, dierbaar, diensthuis, eersteling, godzalig, hooglied, klaaglied, krijgsknecht, krijgsman, krijgsvolk, lusthof, nieuweling, richtsnoer, schriftgeleerde, slachtoffer, vreemdeling, vrijstad, zilverling, zuigeling
Voorbeelden van Duitse leenwoorden in de Statenvertaling, overgenomen uit de Deux-Aesbijbel: bondgenoot, bestendig, bezoedelen, boetvaardigheid, bouwvallig, dagloner, dankoffer, diefstal, dienstbaar, echtbreker, evenbeeld, gelukzalig, halsstarrig, handelaar, heftig, Heiland, huichelaar, ijver, kleingelovig, loofhut, nederig, onderrichten, oponthoud, overheid, overreden, overweldigen, profetisch, schandvlek, toevallig, trots, tuchtigen, voorhuid, vuurwerk, wonderbaarlijk
| |
De tocht der tochten
Niet iedereen zal zich realiseren dat veelgebruikte en populaire omschrijvingen als de tocht der tochten (voor de Elfstedentocht) teruggaan op een bijbelse constructie. Indachtig de opdracht van de Dordtse synode hebben de vertalers de Hebreeuwse en Griekse grondtekst van de bijbel namelijk nauwgezet gevolgd. Het gevolg was een letterlijke vertaling met veel vreemde (Hebreeuwse of Griekse) constructies, wat bepaald niet leidde tot ‘natuurlijk’ Nederlands. In moderne terminologie zouden we kunnen zeggen dat de Statenvertaling meer brontekstgetrouw dan doeltaalgericht was. Zo staan in de (moderne en oorspronkelijke) Statenvertaling hebraïsmen te lezen als ‘den berg Uwer heiligheid’ (Psalm 43:3) in plaats van ‘uw heilige berg’, en ‘wegen der duisternis’ (Spreuken 2:13) voor ‘duistere wegen’. De meeste Hebreeuwse en Griekse constructies zijn niet overgenomen in het Standaardnederlands, met één zeer belangrijke uitzondering: de zogenoemde bijbelse of Hebreeuwse genitief, die we vinden in bijvoorbeeld de God der goden, het heilige der heiligen, ijdelheid der ijdelheden en het lied der liederen. Schrijvers en journalisten gebruiken deze graag; behalve in de tocht der tochten ook in bijvoorbeeld de tekst der teksten of de ramp der rampen.
Weinig bekend is ook dat via bijbelvertalingen een groot aantal Duitse leenwoorden is toegetreden tot het Nederlands: het gaat om woorden die we dagelijks gebruiken en die door bijna niemand meer als leenwoord worden herkend. De sterke Duitse invloed was te danken aan het feit dat de meeste zestiendeeeuwse bijbelvertalingen gebaseerd waren op de Duitse Lutherbijbel, en er geleidelijk een speciale bijbeltaal ontstaan was die duidelijk Duits gekleurd was. De woorden werden vaak van bijbelvertaling tot bijbelvertaling doorgegeven. Voor voorbeelden zie het kader hierboven. Het belangrijkste Duitse leenwoord was wellicht het wederkerend voornaamwoord zich. In de volkstaal gebruikte men toen en nu hem/haar(zelve) of zijn eigen: ‘Hij wast 'm’ of ‘Hij wast z'n eigen.’ Begin zeventiende eeuw verkozen vooraanstaande taalgebruikers, schrijvers en wetenschappers zich, omdat hem e.d. voor meer dan één uitleg vatbaar was, en bij deze keuze sloten de bijbelvertalers zich aan.
| |
Kunstmatige spellingonderscheidingen
Op de spelling hebben bijbelvertalingen geen bijzondere invloed uitgeoefend. Hoewel de Statenvertalers veel aandacht besteedden aan de vraag hoe woorden gespeld dienden te worden, vinden we daarvan in het moderne Nederlands niets terug. Een belangrijk uitgangspunt van de Statenvertalers was dat betekenisverschillen dienden te worden uitgedrukt in de spelling. Als gevolg daarvan maakten ze allerlei kunstmatige spellingonderscheidingen, zoals tussen het bezittelijk voornaamwoord sijn en het werkwoord zijn, of tussen het bijvoeglijk naamwoord doodt en het zelfstandig naamwoord doot. Deze fijne onderscheidingen zijn evenwel verdwenen uit het taalgebruik - en zelfs uit de moderne versie van de Statenvertaling.
In de negentiende eeuw werd de spelling tweemaal van overheidswege officieel vastgelegd, en beide keren had dit omspelling van de Statenvertaling tot gevolg. Geen van beide regelingen hield rekening met de ouderwetse bijbelspelling. Wel maken we nog steeds consequent verschil tussen liggen en leggen, kunnen en kennen en denken en dunken. In de spreektaal bestond en bestaat dat verschil niet - denk aan bijvoorbeeld ‘Leg niet te zeuren’, ‘Hij ken dat niet’, ‘Hij kon mij’ en ‘Ik heb het boek weggelegen.’ In de zeventiende eeuw achtte men het beschaafd om de
| |
| |
woordparen van elkaar te onderscheiden, en alle grote schrijvers namen dit verschil in acht - de Statenvertalers volgden hen hierin.
| |
Archaïsmen
‘Gij zult niet stelen’, ‘de heere’, ‘in den Naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes’, ‘vreze’, ‘Kindeke’, ‘kuddeke’, ‘beddeke’ - zo staat het nog steeds in de twintigste-eeuwse Statenvertaling. Opvallend zijn het voornaamwoord gij, het gebruik van naamvallen (des, den), de slot-e in vreze, heere en de verkleiningsuitgang -ke in plaats van -je. Dit alles zijn ouderwetse vormen die uit het Standaardnederlands zijn verdwenen, ondanks het feit dat zij in de Statenvertaling volop aanwezig zijn en waren. Kennelijk heeft de bijbelvertaling deze grammaticale vormen niet voor het Nederlands kunnen behouden. Archaïsche verkleinvormen als beddeken leidden in de negentiende eeuw bij de kerkgangers tot grote misverstanden. Zo lazen catechisanten ‘Neem uw beddeken op’ als ‘Neem uw bed-deken op.’
| |
De balans
Als we de balans opmaken, kunnen we stellen dat de Statenvertaling eigenlijk slechts op twee terreinen substantieel invloed op het Nederlands heeft uitgeoefend: aan de vertaling danken we een groot aantal Duitse leenwoorden en een groot aantal uitdrukkingen - waarvan slechts ongeveer de helft teruggaat op de bijbelvertaling zelf, en dan nog niet eens speciaal op de Statenvertaling. Daarnaast heeft de Statenvertaling het gebruik van enkele vormen gesteund, maar niet geïnitieerd, zoals het verschil tussen liggen en leggen. Op de spelling en grammatica heeft de Statenvertaling geen invloed gehad, omdat ze van begin af aan archaïsch was en afweek van wat toen gebruikelijk was, en omdat ze bovendien niet meegroeide met de veranderende standaardtaal: nadat de vertaling in 1657 grondig was herzien, werd de tekst gefixeerd, en dat ging zelfs zo ver dat er maar liefst zestien jaar overleg nodig was voordat de Staten-Generaal in 1686 toestemming gaf om een ontbrekend woord in Jozua 13:2 toe te voegen. In de vele volgende drukken bleef de tekst in principe ongewijzigd (hierop zagen door de kerkenraad aangewezen correctoren toe), zodat het taalgebruik steeds verder af ging staan van de levende taal. Pas na de scheiding van kerk en staat in 1796 stopte de overheidsbemoeienis.
De betekenis van de Statenvertaling voor het Nederlands is niet te vergelijken met die van de Luthervertaling voor het Duits. Terwijl de Luthervertaling het begin van de standaardisering van het Duits vormde en als voorbeeld gold in kwesties van taalgebruik, spelling en stijl, verscheen de Statenvertaling op een moment dat er al vele toonaangevende werken aan de standaardisering waren gewijd, waardoor de Statenvertaling de rol van navolger kreeg en niet die van initiator.
Meer over dit onderwerp is te vinden in het onlangs verschenen boek Taal als mensenwerk. Het ontstaan van het ABN van Nicoline van der Sijs (Den Haag, Sdu Uitgevers).
|
|