Heden ik, morgen gij
Het bestaan van de zegswijze heden ik, morgen gij is hoogst wisselvallig. In plaats van het woord heden wordt soms ook wel vandaag gebruikt. De spreuk komt uit het Latijn: hodie mihi, cras tibi. Als we op de Nederlandse pagina's van internet mogen afgaan, komt heden ik, morgen gij bijna viermaal zo vaak voor (712 keer) als de Latijnse versie (183 keer).
Het spreekwoord gaat niet volgens iederéén op de bijbel terug. Althans, het hangt er maar van af welke geschriften je precies tot de bijbel rekent. De spreuk komt namelijk uit het - volgens protestanten en joden apocriefe - bijbelboek Ecclesiasticus (ook wel ‘Wijsheid’ en ‘Jezus Sirach’ genoemd), dat uit de tweede eeuw voor Christus dateert. In hoofdstuk 38 vers 22 staat: ‘Memor esto judicii mei, sic enim erit et tuum: mihi heri, et tibi hodie’ (‘bedenk dat het oordeel over hem ook het uwe zal zijn: gisteren ik en vandaag gij’).
Het spreekwoord heeft dus een voorwaartse beweging in de tijd doorgemaakt: gisteren werd vandaag, vandaag werd morgen. Wanneer die verschuiving precies heeft plaatsgehad, is lastig vast te stellen. In ieder geval vinden we de oude versie, met gisteren, nog op een grafsteen uit 1585 in het Duitse Husum (Noord-Friesland).
Maar wat is het precies dat ‘ik’ vandaag onderga en ‘gij’ morgen? Volgens Van Dale is dat ‘bijvoorbeeld’ de dood. Maar het woord bijvoorbeeld lijkt overbodig, want het spreekwoord heeft altíj́d al betrekking gehad op de dood. Dat bleek al uit het genoemde grafschrift, maar ook kunnen we in het Compleet Nederduitsch en Fransch woordenboek van P. Marin (1717) lezen: ‘Het spreekwoord zegt, heden myn, morgen dyn om te sterven.’ En ook in de oorspronkelijke tekst sloeg het al op de dood. In de vertaling van A. Drubbel (1957) staat: ‘Kind, stort tranen over een dode (...). Vergiet hete tranen, bedrijf innige rouw en neem de rouw in acht overeenkomstig zijn waardigheid, één of twee dagen om opspraak te voorkomen, en wees dan vertroost in uw verdriet.’ En daarna moet het echt afgelopen zijn met het verdriet: ‘Vergeet dit niet, want er is geen weg terug, hem doet ge geen nut en ge schaadt uzelf. Bedenk dat het oordeel over hem ook het uwe zal zijn: gisteren ik en vandaag gij.’
‘Mihi heri, & tibi hodie’ (‘gisteren ik en vandaag gij’). Prent in Henricus Engelgrave, Caelum empyreum in festa et gesta sanctarum ... (Keulen, 1668-1670).
Het gezegde zelf is óók een aardig voorbeeld van wisselvalligheid. Niet alleen heeft het in de loop van de tijd de genoemde tijdsverandering ondergaan, maar ook de grammaticale ‘personen’ zijn niet steeds hetzelfde geweest. Tegenwoordig gebruiken we weliswaar nog steeds de eerste en de tweede persoon, net als in Ecclesiasticus, maar dat is weleens anders geweest. In een referein (ca. 1516) van de rederijker J. van den Dale staat:
Heden si, morghen wi, dus broeders waect
Ons wre [= uur] sal co men wi worden verheert [= verdelgd].
In 1973 maakte de schrijver Hans Vervoort een heel andere variant. Hij vulde de van haringkramen bekende kreet Heden mosselen aan tot: ‘Heden mosselen, morgen gij.’