| |
| |
| |
Hij of zij? U of gij? En hoe heet God eigenlijk?
Hete hangijzers in de NBV
Clazien Verheul - neerlandicus bij het Nederlands Bijbelgenootschap
Tijdens de voorbereiding van de Nieuwe Bijbelvertaling is er over een aantal kwesties openlijk en soms heftig gediscussieerd. Vooral de vertaling van de godsnaam deed flink wat stof opwaaien. Maar ook rees de vraag hoeveel er in de bijbel getutoyeerd mag worden. En of het niet wat achterhaald is om met ze en haar te verwijzen naar vrouwelijke woorden als ark. Drie gevallen waarin de knoop zich niet zo makkelijk liet doorhakken.
Bij het vertalen van de bijbel komt het erop aan precies te achterhalen wat er nu eigenlijk staat, in de brontekst, en vervolgens om dat zo goed mogelijk weer te geven in de doeltaal, het Nederlands. Ook over dat laatste blijkt nogal wat discussie mogelijk te zijn. Moet naar vrouwelijke woorden telkens verwezen worden met haar en ze? Is dat niet overdreven netjes, ouderwets bijna? En welke aanspreekvormen komen het meest in aanmerking: u, jij of toch maar het aloude, eerbiedwaardige gij? En hoe moet de godsnaam worden weergegeven? Heer? Heere? Wezer? JHWH? Het waren lastige vragen voor de makers van de Nieuwe Bijbelvertaling, die immers bedoeld is voor kerkelijk én literair gebruik, die beoogt een breed publiek aan te spreken, en daarom de hedendaagse ontwikkelingen in taal en taalgebruik wil volgen. Hieronder bij elk van deze drie kwesties de overwegingen, en de uitkomsten.
De reeks Werk in uitvoering, met voorlopige versies van de NBV, lokte veel discussie uit over heikele bijbelvertaalkwesties.
| |
Woordgeslacht
‘Iedere rank aan mij die geen vrucht draagt snijdt hij weg, en iedere rank die wel vrucht draagt snoeit hij bij, opdat hij meer vruchten draagt.’ Bij het vertalen van Johannes 15:2 zou de vraag kunnen rijzen of dat laatste ‘hij’ wel juist was: moest het niet zijn ‘opdat zij meer vruchten draagt’? ‘Rank’ wordt niet meer vanzelf als mannelijk of vrouwelijk ervaren, net zomin als ‘wind’ in Johannes 3 of ‘graankorrel’ in hoofdstuk 12 - ze zijn voor veel mensen allemaal ‘hij’. Maar voor sommige vertalers in het project was het woordgeslacht nog wél een levend taalgegeven. Zij schreven automatisch ‘zij’ als het om een bron, een deur of een ster ging. Anderen moesten opzoeken of een woord mannelijk of vrouwelijk is. Zij vonden correct vrouwelijk verwijzen gekunsteld en struikelden over het in 1 Samuël 5 en 6 wel acht keer herhaalde zij of haar om mee naar ‘de ark’ te verwijzen. Ook in enkele reacties op de uitgave Werk in uitvoering, waarin een voorlopige versie van diverse bijbelboeken gepubliceerd werd, kwam de kwestie van het woordgeslacht aan de orde. Het correcte gebruik van vrouwelijke verwijswoorden werd ‘hypercorrect’ en ‘boekentaalachtig’ genoemd.
De neerlandici in het vertaalproject volgden aanvankelijk voor het woordgeslacht, net als voor spelling- en meervoudsvormen, de aanwijzingen van het Groene Boekje. Voor woorden als rank, die in het Groene Boekje geen aanduiding ‘mannelijk’ of ‘vrouwelijk’ meer krijgen, werd de vorige versie van het boekje geraadpleegd, de woordenlijst van 1954. Toen het onbehagen over deze afspraak groeide, is advies gevraagd aan de supervisoren en literatoren in Nederland en Vlaanderen die commentaar gaven op voorlopige versies van de vertaling.
| |
Vooroplopen
Allereerst werd het Vlaams lezerspanel geraadpleegd, dat antwoordde dat in dit soort kwesties de richtlijnen van de Nederlandse Taalunie gevolgd zouden moeten worden - en dus het nieuwe Groene Boekje. Deze mening werd gedeeld door de meeste supervisoren. Een meelezer uit Vlaanderen was niet bang dat het negeren van het woordgeslacht vooral in Vlaanderen vervreemdend zou werken: ‘als veertigjarige Vlaming ervaar ik het woord ark of stad niet meer als specifiek vrouwelijk’. Teruggrijpen op het oude Groene Boekje zou volgens hem veroudering van de vertaling in de hand werken. Een enkele keer klonk een ander geluid. ‘Als er nou één plek is waar de geschreven taal toch echt niet voorop hoeft te lopen, dan is het een bijbelvertaling, ook al is het een nieuwe’, schrijft een literator, en natuurlijk werd ook even het argument van taalverarming genoemd.
Er werd een nieuwe afspraak gemaakt: voor de-woorden waarbij het Groene Boekje geen onderscheid maakt tussen mannelijk en vrouwelijk zal in de Nieuwe Bijbelvertaling in principe een mannelijk verwijswoord worden gebruikt. Voor een aantal woorden
| |
| |
waarbij vertalers of meelezers sterk het gevoel hadden dat vrouwelijk verwijzen natuurlijker was, werd een uitzondering gemaakt. Dat bleken vooral ‘aardrijkskundige’ woorden te zijn, zoals aarde, wereld, zee, rivier, zon en maan, en woorden voor begrippen als zonde, genade, deugd en kerk. Maar de vruchtendragende rank in Johannes is ‘hij’, net als de hand, de tong en de deur, waarover Openbaring 3:8 dus zegt dat niemand ‘hem kan sluiten’. Met dit beleid volgt de NBV de trend dat in het Nederlands het verschil tussen mannelijk en vrouwelijk woordgeslacht aan het vervagen is.
| |
Aanspreekvormen
Ook in een andere kwestie die zich bij het vertalen voordeed, sluit de NBV aan bij de taalontwikkeling: de vraag of er moet worden aangesproken met u, jij of gij. De talen waarin de bijbelboeken geschreven zijn, het Hebreeuws, het Aramees en het Grieks, maken geen onderscheid tussen een vertrouwelijke vorm en een beleefdheidsvorm in het persoonlijk voornaamwoord van de tweede persoon. In het Nederlands is dat onderscheid er wél en moet er dus altijd gekozen worden. Voor deze keuzes is er geen groen boekje met richdijnen. Tutoyeren of vousvoyeren is meer een kwestie van cultuur dan van taal; aanspreekvormen veranderen steeds en er zijn regionale verschillen.
Onbekenden spreken elkaar in de NBV nu aan met ‘u’, vrienden en bekenden zeggen ‘je’ tegen elkaar, tegen hogergeplaatsten wordt ‘u’ gezegd en tegen lagergeplaatsten ‘je’.
Afgesproken is dat de NBV zowel de verhouding tussen mensen als de situatie waarin ze met elkaar spreken meeweegt om te bepalen of er getutoyeerd of gevousvoyeerd wordt. Ook deze afspraken zijn in de loop van het vertaalproject veranderd, onder meer omdat er herhaaldelijk commentaar van meelezers was op een te veelvuldig gebruik van je, jij en jullie. Onbekenden spreken elkaar in de NBV nu aan met ‘u’, vrienden en bekenden zeggen ‘je’ tegen elkaar, tegen hogergeplaatsten wordt ‘u’ gezegd en tegen lagergeplaatsten ‘je’. Gij, dat in oudere bijbelvertalingen ook frequent als beleefdheidsvorm gebruikt wordt, bleef in deze afspraken buiten beschouwing als archaïsch of regionaal, in ieder geval niet Algemeen Nederlands.
| |
Gij kwaamt?
Het intermenselijk verkeer bleek met deze afspraken aardig beregeld te zijn. Maar de vraag was nog hoe mensen God zouden aanspreken in de nieuwe vertaling. Nu kwam gij toch weer op tafel. Immers, niet alleen in oudere bijbelvertalingen wordt tegen God ‘gij’ gezegd, het gebeurt ook nog steeds in gebeden, psalmen en liederen - al wordt God in dergelijke teksten, zowel in de eredienst als in het persoonlijk leven van gelovigen, ook met u of jij aangesproken. Bij discussies onder vertalers en meelezers uit Nederland en Vlaanderen bleek dat de gevoelswaarde van gij sterk wisselt: in Vlaanderen en het zuiden van Nederland drukt het vertrouwdheid uit, ten noorden van de grote rivieren wordt het juist als zeer formeel en archaïsch ervaren. Aanvankelijk werd besloten het gebruik van gij niet uit te sluiten; mogelijk zou het juist passen in sommige gebedsteksten. Maar in de praktijk rezen toch vragen naar toon en register van de tekst waarin gij gebruikt zou worden. Met name de werkwoordsvormen die het met zich meebrengt, vormden een probleem: gij zijt, maar vooral verledentijdsvormen als gij waart en gij kwaamt maakten de teksten plechtig en archaïsch. In alle teksten wordt God nu aangesproken met u, zoals bijvoorbeeld in Psalm 22: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’
Illustratie: Matthijs Sluiter
| |
Godsnaam
Een kwestie die veel al dan niet gelovige bijbellezers nog nader aan het hart ligt dan de vraag of God ‘u’, ‘jij’ of ‘gij’ is, is de vertaling van Gods naam. Dit probleem raakt nog maar zijdelings aan het terrein van taalkunde of taalgebruik. De belangrijkste naam van het Opperwezen in de Hebreeuwse bijbel, het Oude Testament, is JHWH. In bijbelvertalingen is JHWH door de eeuwen heen meestal weergegeven met een woord dat ‘Heer’ betekent, te beginnen bij de Septuaginta, de Griekse vertaling van de Hebreeuwse bijbel uit de derde eeuw voor Christus, waarin naar JHWH wordt verwezen met kurios. De Statenvertaling heeft ‘heere’, en buitenlandse vertalingen volgen dezelfde weg met ‘Lord’, ‘Seigneur’ en ‘Herr’.
Ook in de NBV is voor deze oplossing gekozen: de vierletterige godsnaam wordt er weergegeven met (de) heer, in kleinkapitaal om het bijzondere karakter van de naam aan te duiden. Tot deze weergave is besloten door de besturen van de bijbelgenootschappen die verantwoordelijk zijn voor de vertaling, na een lange en brede discussie, die gevoerd werd op discus- | |
| |
siebijeenkomsten, in de media en in ingezonden brieven. Na de verschijning van het deel van Werk in uitvoering waarin heer als een voorlopige keuze werd gepresenteerd, kwam er een actie op gang die bekend werd als ‘De Heer - dat kan niet meer’. In zo'n zevenhonderd brieven aan het secretariaat van het vertaalproject werd op heroverweging van de vertaling van de godsnaam aangedrongen. Als belangrijkste bezwaar werd genoemd dat heer een exclusief mannelijke aanduiding is, die niet past bij het godsbeeld in de huidige tijd. Incidenteel werd ook een vertaalkundig bezwaar naar voren gebracht: JHWH is een eigennaam en die zou niet vertaald moeten worden, zeker niet met een soortnaam, zoals heer.
Toen heer als een voorlopige keuze werd gepresenteerd, kwam er een actie op gang die bekend werd als ‘De Heer - dat kan niet meer’.
In de Hebreeuwse bijbel wordt naar God verwezen met de Hebreeuwse letters JHWH. Na veel discussie werd besloten dit in de NBV weer te geven met heer.
| |
Wezer
Er werden veel alternatieven genoemd, in totaal meer dan honderd: Eeuwige, Aanwezige, Levende, Ene, maar ook G., Ik ben, Wezer en OSWIAD (‘O Schitterend Wonder In Alle Dingen’). Geen van deze alternatieven is werkelijk in brede kring geaccepteerd, al worden sommige, zoals Eeuwige en Aanwezige, her en der in de liturgie gebruikt. Een voor de hand liggend en vertaalkundig zuiver alternatief voor heer leek het onvertaald laten van de naam. Toch is deze oplossing al snel van de hand gewezen: JHWH is niet hardop te lezen zonder klinkers. Vermoedelijk is de naam ooit uitgesproken als ‘Jahweh’, maar het is in het jodendom al meer dan tweeduizend jaar traditie om uit respect voor de heiligheid van de naam deze niet te noemen, maar te vervangen door de aanduiding hasjeem, ‘de Naam’, of adonai, ‘Heer’.
Uiteindelijk heeft ook de NBV zich bij deze oude vertaaltraditie aangesloten: bij gebrek aan een breed gedragen goed alternatief zal de vierletterige godsnaam weergegeven worden als ‘heer’. De vertaling zal overigens vergezeld gaan van een leeswijzer waarin de mogelijkheid wordt genoemd om ‘heer’ bij voorlezing weer te vervangen door een andere aanduiding, zoals Eeuwige, Aanwezige of heer.
Op deze manier heeft de NBV ook in deze drie lastige kwesties gekozen voor de subtiele middenweg tussen brontaalbewustzijn en doeltaalgerichtheid, tussen hedendaagsheid en gevoel voor traditie.
|
|