Geschiedenis op straat
Glop
Riemer Reinsma
Iedereen die weleens op Vlieland is geweest, heeft zich ooit afgevraagd: wat betekent dat geheimzinnige woord glop, en waar komt het vandaan? Overal zie je het op de straatnaambordjes: Jonge Keesglop, Waterhalersglop, Jan Cupidoglop, enzovoort. Een deel van het antwoord is al te vinden als je goed rondkijkt, want het valt op dat de gloppen altijd smalle stegen zijn. Het woord glop is verwant met gluipen, een niet meer zo gangbaar woord voor ‘loeren met samengeknepen ogen’. De overeenkomst tussen glop en gluipen zit dus in het betekeniselement ‘smalle opening’.
Albert Kikkertglop
Foto: Reinildis van Ditzhuyzen
Glop is een woord dat alleen in het Noord-Hollands en het Fries voorkomt, en daarnaast heel duidelijk ‘familieleden’ heeft in het Noors. Toch schijnt het in oorsprong geen Germaans woord te zijn. In de pas verschenen Gloppengids van Vlieland (2004) meldt Reinildis van Ditzhuyzen, op gezag van de Kiliaanstichting (uitgever van het Etymologisch woordenboek van het Nederlands), dat glop afkomstig is uit een taal die in onze streken gesproken werd voordat de Kelten en Germanen hier kwamen. Het is dus een van de alleroudste woorden van de taal, en betekent hetzelfde als het bijna gelijkluidende woord slop. Er bestaan (of bestonden) in het Noors niet minder dan drie woorden die in vorm en betekenis nauw met ons woord glop verwant zijn, maar geen van alle ‘steeg’ betekenen: een onzijdig woord glop (‘gat’), een mannelijk, wat verouderd woord gloop of glup (‘gaping, kloof’) en een dialectwoord gloppe (‘kloof tussen bergen’, maar ook ‘inham van een fjord’).
Met zijn zeventien gloppen is Vlieland duidelijk het gloprijkste gebied in Nederland. Dat is, naar Van Ditzhuyzen schrijft, vooral te danken aan een gemeenteambtenaar die in 1975 voorstelde de Vlielandse gloppen officiële namen te geven. Tot dan toe hadden ze alleen een naam in de volksmond. De ambtenaar kreeg van zijn superieuren toestemming en toog aan het werk. Maar toen hij eenmaal klaar was, brak er op het lieflijke eiland een flinke rel uit: de man had namen bedacht die naar de geschiedenis van het eiland verwezen (zoals Cornelis Trompglop en M.A. de Ruyterglop), zonder rekening te houden met de namen die de bevolking zélf voor de stegen gebruikte. Zo heette het Cornelis Trompglop in de volksmond het Glop van Meilom Rab: naar degene die aan de westkant van het glop woonde. Inmiddels is de straatnamenstorm geluwd en heeft iedereen de ‘nieuwe’ namen geaccepteerd.
De andere Waddeneilanden hebben veel minder gloppen. Terschelling heeft er twee, Schiermonnikoog en Texel hebben er elk één (het Tjebbeglop respectievelijk het Mienterglop). In de kop van Noord-Holland zijn er vijf, waarvan drie in Alkmaar en twee in Hoorn. Friesland heeft een Glopweg in Buren en een Gloppe in Woudsend. Schijnbaar ver afgedwaald ligt er ook een Boerenglop in het Drentse Klazienaveen. Maar dat Drentse glop is bij nader inzien toch geen echte verrassing. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal meldt dat glop ‘inzonderheid eigen [is] aan Friesche en Saksische tongvallen’, en we moeten ons er dus eerder over verbazen dat er geen andere gloppen meer zijn in het Saksische gebied (onder andere Groningen en Drenthe).
De rechtgeaarde Vlielandganger wil nu nog maar één ding weten: is het ‘de glop’ of ‘het glop’, want in de praktijk komen ze beide voor. Op Vlieland zeg je ‘het glop’. Maar in Friesland is glop, net als gloppe, een de-woord.
Gloppengids van Vlieland (2004) van Reinildis van Ditzhuyzen kost €15,95 en kan besteld worden via www.akribeia.nl.