Opgaande/opkomende zon
?Soms schrik ik van het taalgebruik in Onze Taal. Riemer Reinsma denkt tot tweemaal toe dat de zon opgáát (juli/augustus, pagina 186). De zon kómt op en gáát onder.
!Het werkwoord opgaan kan heel goed gebruikt worden in combinatie met hemellichamen; alle woordenboeken vermelden dit gebruik. Al in 1910 schreef het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) dat opgaan in dit verband betekent: ‘Rijzen. Eigenlijk: (schijnbaar) eene opwaartsche beweging langs het uitspansel maken, doch doorgaans bepaaldelijk in den zin van: zich boven den horizon beginnen te vertoonen, opkomen, of alleen: zichtbaar worden.’
Het is het gewoonst om opkomen te gebruiken, zeker in de algemene betekenis ‘te voorschijn komen’ (‘Kijk, de zon komt al op’), maar opgaan is ook mogelijk als het om het ‘omhooggaan’ van de zon in het algemeen gaat (‘De zon gaat 's zomers al vroeg op’).
Wie opgaan gebruikt, is overigens in goed gezelschap. Zo dichtte Hendrik Tollens in de negentiende eeuw: ‘Zoo gaat zij [= de zon] iedren ochtend op / En elken avond onder.’ En ook in de Statenvertaling van de bijbel wordt consequent voor opgaan gekozen, bijvoorbeeld in Mattheüs 13:6: ‘Maar als de zon opgegaan was, zo is het [zaad] verbrand geworden; en omdat het geen wortel had, is het verdord.’
Opvallend is verder dat wat het bijbehorende zelfstandig naamwoord betreft, zonsopgang - ook in de woordenboeken - veel gebruikelijker is dan zonsopkomst.