Taalnormering
Eppo van Veldhuizen - Oss
Het is goed dat er in Onze Taal gediscussieerd wordt over de vraag wat goed en wat fout Nederlands is, naar aanleiding van het begin dit jaar verschenen boekje Verandering en verloedering (Onze Taal mei). Ik ben het roerend eens met Jan Renkema, die vindt dat een taalwetenschapper een norm moet durven stellen, en - dus - niet met Marc van Oostendorp. Hij schrijft dat tolerantie en de wens geen anderstaligen uit te sluiten hem een rem opleggen in zijn normstellend vermogen. ‘Lang leve het laisser faire’ luidt de titel van zijn stuk. De vriendelijke ‘toleranten’ zouden zich mogen afvragen wat tolerantie, gedogen, elders in onze maatschappij voor onvriendelijke gevolgen heeft.
Tolerantie en de wens niemand uit te sluiten moeten warm omhelsd worden door iedereen die een norm stelt, maar mogen geen argument zijn om fouten toe te dekken. Geen onderwijzer verhoogde ooit uit tolerantie mijn dicteecijfer. Maar ook sloot geen leraar me uit, me duchtig straffend om fouten in een opstel.
Niemand moet Jack (de marktkoopman die Van Oostendorp opvoert om zijn betoog kracht bij te zetten) uitsluiten omdat hij anders spreekt dan anderen. Iedereen moet anderssprekende minderheden tolereren. Het stellen van taalregels hoeft aan zulke grote begrippen als tolerantie helemaal niet getoetst te worden. We bepalen ze en we houden ons eraan, zoals in het verkeer. Rechts rijden is niet beter dan links, maar na de afspraak houden we rechts: beter voor het verkeer en dus voor ons.
Mijn ‘Jacks’ zijn een Koerdische vrouw en een Afghaanse man. Ze komen elke week een uurtje bij me om beter Nederlands te leren spreken, en niet om hun fouten toegedekt te zien met de schamele mantel van goedbedoelde maar misplaatste taaltolerantie.