Deelwoord of bijvoeglijk naamwoord
Aan de hand van onze twee conclusies (die over de volgorde bij bijvoeglijke naamwoorden en die over de volgorde bij deelwoorden) kunnen we nu terugkeren naar de zin van Lodewijk van Deyssel: ‘Zij waren allen op hem verliefd.’ Hoe moeten we die opvatten? Is verliefd een bijvoeglijk naamwoord of een voltooid deelwoord? Als het een bijvoeglijk naamwoord is, moet de voorzetselgroep liefst erachter (vgl. bang voor muizen, dol op hagelslag); als het een deelwoord is, bestaat er meer vrijheid (van zijn antwoord geschrokken; geschrokken van zijn antwoord). Blijkens de positie van op hem vóór verliefd beschouwde Van Deyssel verliefd als een deelwoord. En gezien onze voorkeur voor plaatsing erachter, beschouwen wij het als een bijvoeglijk naamwoord. Vanwaar dat verschil?
De verklaring is niet ver te zoeken. Er is in de belangrijkste volgorderegels van het Nederlands eigenlijk niets veranderd, maar wel met het woord verliefd zelf. Van huis uit was het woord gewoon het voltooid deelwoord bij een oud werkwoord verlieven. Zo zei men vroeger wel:
- | Zo de jongen twintig jaar was, en op een braaf meisje verliefde, zou dat misschien meer uitwerken dan al onze schikkingen en al ons overleg.
(achttiende eeuw) |
- | (...) een frisch-krachtige jongeman, waar een meisje als Anna op verlieven kon.
(1909) |
Dit werkwoord heeft eeuwenlang bestaan, maar in de twintigste eeuw is het uit onze taal verdwenen. Zolang het werkwoord verlieven bestond, kon verliefd opgevat en aangevoeld worden als het voltooid deelwoord daarbij. Vergelijk hetzelfde bij verloofd en getrouwd. Men zei dus: ‘op hem verliefd’. Wanneer echter het werkwoord in onbruik raakt, terwijl verliefd zelf blijft voortbestaan, ontstaat een nieuwe situatie. Voor ons is het geen voltooid deelwoord meer, maar een bijvoeglijk naamwoord. Het is een bijvoeglijk naamwoord gewórden. En dus gebruiken we de volgorderegels voor bijvoeglijke naamwoorden. Oftewel: de voorzetselgroep die erbij hoort, zetten we er niet langer voor, maar erachter: verliefd op hem.
Van Deyssel schreef dus, in zijn tijd, de toen beste volgorde. Als wij het nu anders doen, is dat niet doordat Van Deyssel zich vergiste, maar doordat onze taal intussen een kleine verandering heeft doorgemaakt, namelijk het wegvallen van het werkwoord verlieven.
Inderdaad een kleine verandering. De grote patronen, de volgorderegels bij bijvoeglijke naamwoorden en bij werkwoorden, zijn ten tijde van Van Deyssel niet anders dan bij ons. Op dit punt is er dus in de grammatica niets veranderd. Er is slechts met één woord iets veranderd. Met als gevolg dat dat ene woord een ander ‘statuut’ kreeg, en daardoor anders behandeld wordt.
Dit is allemaal niets bijzonders. En er zijn meer van dergelijke voorbeelden aan te wijzen. Zoals ervoor geknipt en er geknipt voor, dat hard op weg is om dezelfde weg te gaan. Nee, wat echt bijzonder is, dat is dat we met z'n allen, zonder erover na te denken, zonder enige taalkundige reflectie, onbewust, kortom ‘vanzelf’ de volgorde zijn gaan aanpassen toen het woord verliefd een bijvoeglijk naamwoord werd. Ja, zo gaat dat in taal. Maar iedere keer als ik zoiets zie, ben ik opnieuw verbaasd hoe feilloos de taal zichzelf organiseert en zich aanpast aan een nieuwe situatie.