Geslachtsdaad
De Labourlotten of Laberlotten zijn dus volgelingen van een zekere Labourlot, de oprichter van de bende, die ook - maar niet alleen - in Amsterdam actief was. Zij hebben zich niet genoemd naar een Waalse generaal die toen al tachtig jaar dood was, maar naar iemand die toevallig een gelijkluidende naam had. ‘Over de herkomst van de naam “Labourlot”’, schrijft Harms in een voetnoot, ‘wordt door de anonieme verteller het volgende vermeld: de moeder van de eerste Labourlot had met veel mannen geslapen en omdat zij niet wist wie de vader van haar kind was, gaf zij het de naam Labourlot. Dit is waarschijnlijk een versmelting van de woorden die de moeder tijdens de geslachtsdaad vaak uitriep: laine, cotton en bourre.’
Die verklaring van de naam van de bendeleider lijkt een zeer onaannemelijk verzinsel van de anonieme schrijver, want laine is ‘wol’, cot(t)on ‘katoen’ en bij bourre zal wel gedacht zijn aan bourrer ‘neuken’. Voor de herkomst van ons woord labberlot doet het er niet toe. Dit gaat, zonder voorbehoud en zonder twijfel, terug op de naam van een bende Amsterdamse straatschenders die zich naar hun oprichter noemden, punt uit.
Illustratie: Jean-Marc van Tol
Aanvankelijk zal labberlot alleen zijn gebruikt voor ‘straatschender, nachtbraker, kroegloper’, enzovoort. In deze betekenissen komen we het al tegen in kluchten uit 1690 en 1709. Later kreeg het onder meer de betekenissen ‘stumper, kruiper’, ‘onachtzaam, slordig persoon’ en ‘iets wat slecht is in zijn soort, een prul’. Vervolgens werd het, als bijvoeglijk naamwoord, gebruikt voor ‘slordig’ en ‘slecht van kwaliteit’ - betekenissen die we ook terugzien in de afleiding labberlottig, een woord dat, zoals gezegd, nu helaas op het punt staat om kopje onder te gaan.