Spontane blindheid
Alsof deze taalfout al niet erg genoeg was, kwam in de negentiende eeuw ook nog eens iemand op het idee dat ‘(Aan) de heren wordt verzocht niet te roken’ eigenlijk de oorspronkelijke vorm was. Daarmee werd juist ‘De heren worden verzocht niet te roken’ gediskwalificeerd als een slordigheid, een taalfout. Alhoewel bovenstaande analyse precies het omgekeerde aantoonde, heeft blijkbaar geen enkele taalcriticus dat opgepikt. Hoe kan dat?
Het lijkt erop dat er bij alle partijen een spontane blindheid ontstaat op het moment dat een taaldeskundige het woord taalverandering laat vallen. De taalgebruiker denkt alleen maar dat de oude vorm ‘eigenlijk goed’ is en de nieuwe ‘eigenlijk fout’, en de taaldeskundige is voornamelijk opgetogen over het signaleren van een taalverandering. Blijkbaar komt niemand op het idee om de vraag ter discussie te stellen of er wel sprake is van een taalverandering.
Die taalkundige historische analyse, daar is geen speld tussen te krijgen, zo lijkt het. Eerst heb je verzoeken met iemand als lijdend voorwerp en om/tot iets, daarna krijg je (aan) iemand als meewerkend voorwerp, en nu zou (aan) iemand weer aan het terugveranderen zijn in iemand; terug naar lijdend voorwerp dus. Maar zijn er in oude bronnen ook voorbeelden van die verschillende stadia in de ontwikkeling te vinden? Is er ooit een tijd geweest waarin men verzoeken alleen met een voorzetselvoorwerp gebruikte (‘Ik verzoek om hulp’)? Of alleen met een meewerkend voorwerp (‘ik verzoek aan iemand’) of alleen een lijdend voorwerp (‘ik verzoek iemand’)?
Wie wat grasduint in middeleeuwse bronnen, komt al snel tot de conclusie dat al in de vroegste documenten (zo rond de vijftiende eeuw) voorbeelden van alle gevallen te vinden zijn. Verzoeken met twee voorwerpen in allerlei gedaanten, met tot, met om, met aan iemand, er is geen enkele ontwikkeling in waar te nemen. Het komt allemaal vrolijk naast elkaar voor, soms zelfs in dezelfde teksten. Al vijfhonderd jaar. Ook in de laatste eeuw lijkt er weinig beweging in te zitten.
Illustratie: Hein de Kort