Naschrift Vincent J. van Heuven
Ik wilde vooral illustreren hoe taalkundigen proberen taalverandering te voorspellen door op één moment jongeren te vergelijken met ouderen. Maar ook al blijken daarbij taalverschillen - zoals in mijn onderzoek - je kunt toch pas echt spreken van verandering als de jongeren op latere leeftijd blijven praten zoals ze nu doen. Als ze straks net zo rustig en melodieus spreken als de ouderen nu, is er dus niets veranderd. En dat is meer dan een verplicht wetenschappelijk slagje om de arm.
Anders dan Hofland vind ik het wat voorbarig om me te wagen aan verklaringen, maar ik heb wel een paar algemene overwegingen. Bij taalverandering spelen (vaak tegelijkertijd) allerlei factoren een rol. Een ervan is het streven naar groter gemak, hetzij voor de spreker, hetzij voor de luisteraar (liefst voor beiden, maar dat is in de praktijk meestal onmogelijk). In onze moderne samenleving staat het individu voorop, er wordt minder rekening gehouden met de medemens. Dan prevaleert het belang van de spreker. Snel, slordig en vlak spreken kost de spreker minder tijd en inspanning; dat de luisteraar daardoor op zijn tenen moet staan, zal de spreker worst wezen.
Een andere factor heeft te maken met de status die sprekers ontlenen aan hun manier van praten. Taal is in dat opzicht net kleding. En dan kan het waar zijn dat snelle, vlakke spraak - zoals ik in mijn artikel ook al zei - onder jongeren geldt als ‘cool’ en daarom geïmiteerd wordt door andere jongeren, maar deze behoefte om stoer gevonden te worden kan op latere leeftijd best overgaan, en dan is er dus helemaal geen taalverandering.
Komt de snelle, vlakke spraak uit Marokko? Er zijn geen wetenschappelijke aanwijzingen dat het Berbers (Arabisch-sprekende Marokkanen zijn er maar weinig in Nederland) sneller gesproken wordt dan het Nederlands. Het is sowieso een onuitgemaakte zaak of talen verschillen in spreeksnelheid. Wél weten we dat een vreemde taal sneller klínkt dan je moedertaal. Als Marokkaanse jongeren in het Nederlands snel spreken, doen ze dat misschien om elkaar te imponeren.
De imitatie van snelle Marokkaanse jongeren in de tram kan hooguit een gedeeltelijke verklaring bieden voor wat Hofland ‘snelbrabbel’ noemt. Mijn eerste vergelijking van jong en oud is gebaseerd op bandopnames die twintig tot dertig jaar geleden zijn gemaakt in Amsterdam en in Nijmegen. Er was toen nog geen tweede generatie Marokkanen die in de Amsterdamse tram kon zitten. Als er sprake is van een taalverandering, dan is die dus in ieder geval begonnen vóórdat Hoflands verklaring aan de orde kon zijn.
Ik denk al met al dat Hofland een heel andere, recentere ontwikkeling bij de kop heeft, namelijk het ‘Murks’: Nederlands dat door de schooljeugd - min of meer voor de grap - is overgoten met een sausje van half Turks, half Marokkaans nepaccent (zie hiervoor het boek Murks en straattaal van Jacomine Nortier, uit 2001, en haar artikel in Onze Taal van mei 2002).