| |
Het jargonkanon
Taal als verhullingsritueel
Jan Kuitenbrouwer
De functie van jargon is die van steno: het vergemakkelijkt de communicatie binnen een groep. Wat is er dan tegen? Weinig, betoogt taalwatcher Jan Kuitenbrouwer, tenzij jargon alleen maar dient om te verhullen dat er eigenlijk helemaal niet wordt gecommuniceerd. ‘Vergeet al die taal nu eens, hield ik ze voor, en zég het gewoon.’
Ruim een jaar geleden werd ik benaderd door een federatie van jeugdzorginstellingen met het verzoek om te spreken op een jaarlijkse bijeenkomst voor het management. Het moest in de toekomst allemaal anders met de jeugdzorg, werd mij uitgelegd, en men had bedacht dat een van de dingen die anders moesten, de taal was. Jeugdzorgers spraken niet de juiste taal.
Op één punt was de sector taalkundig gesproken trouwens helemaal bij, want nog niet zo lang geleden sprak men niet van ‘jeugdzorg’, maar van ‘jeugdwerk’, of ‘jeugdhulpverlening’. Maar in de politiek gaat het de laatste jaren vooral over zorg, Nederland had een zorgcrisis, er was te weinig zorg, de kiezer vroeg om meer en betere zorg, dus er moest werk gemaakt worden van zorg. Concreet betekent dit dat er meer geld gaat naar dingen die ‘zorg’ heten, en dus zag je de afgelopen jaren allerlei publieke diensten woorden als werk, hulpverlening en welzijn overboord gooien en zichzelf een nieuwe naam geven met het woord zorg erin. ‘Zorg’ zei u? Ja hoor, komt u maar, wij zijn ook zorg.
| |
Verbale broodsoep
Maar er moest meer gebeuren. Het hoofdidee van de veranderingen waaraan gewerkt werd, was dat de jeugdzorg meer ‘klantgericht’ moest worden. Men wilde ‘de jongere centraal stellen’. Hoe je jeugdzorg kunt bedrijven zónder jongeren centraal te stellen, zou ik weleens willen weten, maar kennelijk is het dus lange tijd zo gegaan. Ook moest er beter gecommuniceerd worden met de jongere, en het liefst - u voelt hem al - in zijn eigen taal. En of ik daar wellicht een paar suggesties voor had. Of ik de jeugdzorgers wellicht kon uitleggen hoe de moderne jeugd met elkaar spreekt, dan konden zij daar, bij het centraal stellen van de jongere, hun voordeel mee doen.
Het liefst heb ik een beetje verstand van het onderwerp waarover men me vraagt te komen spreken, en
| |
| |
anders heb ik er op z'n minst enige affiniteit mee. Geen van beide was hier het geval, dus ik hield de boot af. Maar men hield aan, verhoogde het honorarium, stuurde mij documentatie, verhoogde het honorarium nog eens, stuurde nog meer docu, en zo ging het een tijdje door, tot de stapel documentatie en het honorarium zo hoog waren dat ik niet meer kon weigeren.
Jan Kuitenbrouwer: ‘De wil tot communiceren, dáár gaat het om. Dan komt de taal vanzelf.’
Foto: Bart Versteeg
Ter voorbereiding ploegde ik het materiaal door, beleidsnota's, vakbladartikelen, congresverslagen, enzovoort. Ik ga u hier niet misselijk maken met voorbeelden, maar gelooft u mij: het was verschrikkelijk. Ik was blij dat we de prijs zo hadden opgedreven. Hopeloos gebrabbel was het. Verbale broodsoep. Papierverspilling. Het enige waar het níét over ging, waren jongeren en hun problemen. Hoe meer ik las, hoe kwader ik werd.
Ineens begreep ik waarom ze mij dit vroegen. Dit was proza van mensen die taal als een soort design zien, als vorm, als buitenkant, als een stijlcode die je kunt kraken, en dan ben je binnen. Zo gebruiken ze de taal onder elkaar ook: als bezwering, als attribuut, waarmee je kunt laten zien dat je oké bent, dat je ‘weet’ waar het over gaat, dat je ‘in the know’ bent, zoals de Amerikanen het zeggen.
En nu wilden ze dat ik ze de taal van de jeugd ging leren. Dat ik ze eventjes bijspijkerde met de laatste ditjes en datjes op tienertaalgebied, zodat ze ook ‘cool’ uit de ‘hook’ zouden kunnen komen, weet je?
| |
Transparency
Niet lang daarna bereikte mij het verzoek van een hoge ambtenaar van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, afdeling Europese Gemeenschap, om voor Europa express, een tijdschrift over Europese aangelegenheden, een beschouwing te schrijven over het zogenoemde Birmingham-proces. Het Birmingham-proces wil zeggen: het streven om het Europese taalgebruik toegankelijker te maken. Of ‘transparanter’, zoals ze het zelf noemen. Transparency is het nieuwe zoemwoord in de Brusselse bijenkorf. De modale euroburger voelt zich totaal niet betrokken bij wat er in Brussel en Straatsburg gebeurt, het interesseert hem niet, en dat komt, hebben ze besloten, door de ondoorzichtigheid van het Europese jargon. En dus moet er nieuw, beter, transparanter jargon komen. Of ik daar mijn licht over wilde laten schijnen.
Het liefst heb ik een beetje verstand van het onderwerp waarover men me vraagt te komen spreken, en anders heb ik er op z'n minst enige affiniteit mee. Geen van beide was hier het geval, dus ik hield de boot af. Maar men hield aan, verhoogde het honorarium, stuurde documentatie, verhoogde het honorarium nog eens, stuurde nog meer docu, en zo ging het een tijdje door, tot de berg lectuur en de vergoeding zo hoog waren dat ik niet meer kon weigeren.
Dus boog ik mij over de Birmingham-gedachte en schreef een artikel. Ik geef u een samenvatting.
| |
Euroaquarium
Dat idee van ‘transparantie’ veronderstelt dat er, door een gebrek aan ‘transparantie’, iets aan het oog wordt onttrokken wat mensen graag willen zien. Als een aquarium troebel is, zul je proberen het transparanter te maken, zodat je beter kunt zien wat er zich afspeelt. Daarvoor héb je dat aquarium: om ernaar te kijken. Het is de vraag of deze veronderstelling in het geval van de Europese Unie ook opgaat. Toont de Europese burger geen belangstelling voor het Europese bestuur omdat het niet ‘transparant’ genoeg is? Is dat het probleem, de troebelheid van Europa? Dat men niet van ‘minister’ spreekt maar van ‘commissaris’, en niet van ‘ambassadeur’ maar van ‘permanente vertegenwoordiger’? Of vindt deze schoonmaakactie misschien plaats omdat de vissen in het Brusselse aquarium zich eenzaam en miskend voelen, zo zonder geboeide toeschouwers aan de andere kant van het glas?
Als de Europese burger werkelijk graag wilde weten wat zich in het euroaquarium afspeelt, had hij dan niet allang de waterfilters ververst en de algenkrabber ter hand genomen? Is die Europese troebelheid niet eerder een gevólg van het gebrek aan publieke belangstelling dan de oorzaak? Als we alle raadselachtige begrippen die in Brussel pasmunt zijn, zouden vervangen door voor een leek begrijpelijke alternatieven, zou dat dan helpen? Met andere woorden: jargon ‘vertalen’ - heeft dat zin?
| |
Steno
De functie van jargon is die van steno: het vergemakkelijkt de communicatie binnen een groep. Codering en compressie zijn een wezenlijk onderdeel van elk taalproces, het spaart tijd en energie. Waarom zou je mensen daarin frustreren? Laat die eurocraten fijn in jargon spreken. Hoe cryptischer, hoe doelmatiger.
Waar het om gaat, is niet dat de taal van de EU niet ‘transparant’ is, maar dat de Europese Unie blijkbaar niet communiceert. Dát is het ware probleem. Dat het mij niet boeit wat een eurocommissaris zoal doet, is niet omdat hij ‘commissaris’ heet in plaats van ‘minister’, maar omdat hij mij niet weet te boeien! Wat wil hij? Dat de Europese burger geboeid gaat zitten kijken naar een aquarium vol saaie grijze guppy's?
Je kunt iemand wel een prachtig nieuw vocabulaire aanmeten, als hij niets te vertellen heeft, schiet je er weinig mee op. En omgekeerd: als je per se iets wilt overbrengen, lukt dat ook wel zonder het juiste woord. Een mooi bewijs hiervoor vormt het Ameri- | |
| |
kaanse idioom. Amerika was (en is) een immigrantennatie, een bonte mix van nationaliteiten, waar velen de voertaal slecht spraken. Daardoor is het Amerikaans een van de rijkste, meest efficiënte talen ter wereld geworden, met een ongekend beeldend idioom, bijeenverzonnen door mensen die de woorden niet kenden voor ‘totaal verloren’, en dus maar zeiden: ‘ehhhh... down the drain’. Door mensen die de correcte Engelse uitdrukking voor ‘Dat is een volledig andere categorie’ niet kenden en dus maar zeiden: ‘Is ehhhh... different ballgame.’ Met een beperkt, alledaags vocabulaire kun je ontzettend veel uitdrukken.
De wil tot communiceren, dáár gaat het om. Dan komt de taal vanzelf.
| |
Obscuur gebrabbel
‘Goh,’ zei de hoge ambtenaar die me benaderd had enigszins beteuterd, ‘hoe cryptischer, hoe doelmatiger - ik denk dat u daar veel van mijn collega's zeer gelukkig mee maakt.’ Later, na publicatie, belde hij nog eens. Hij had veel reacties gehad, en vooral positieve. Verfrissend, vond men mijn benadering.
Intussen kwam de bijeenkomst van de jeugdzorgers dichterbij. Voor hen, bedacht ik, gold in feite precies hetzelfde als voor de eurocraten. Moest ik deze mensen, die, getuige hun teksten, zo hopeloos verstrikt zijn in hun eigen obscure gebrabbel, zich wanhopig wentelen in immer nieuwe maar nooit ter zake doende formuleringen, die vergaderen zien als een soort kabbalistisch bezweringsritueel in plaats van simpelweg het moment om te zeggen wat er gezegd moet worden - moest ik die nog meer taal leren? Zou het niet beter zijn ze juist taal áf te leren?
Geen betere manier om een hartgrondige hekel aan wollige taal te krijgen dan gedwongen zijn het te analyseren. Hoe langer ik me met het proza van de jeugdzorgers bezighield, hoe dieper ik ervan overtuigd raakte dat het allemaal - excusez le mot - gelul in de ruimte was. Gezwam. En dat dat misschien maar eens tegen ze gezegd moest worden.
De conferentie vond plaats in de Euromast. Boven in de Euromast, in die bamischijf, is een zaal die je voor dit soort bijeenkomsten kunt huren. Ik was geprogrammeerd, had ik de indruk, als een soort luchtige after-lunchspreker, een vermakelijk intermezzo ter bevordering van de spijsvertering. Daar zaten ze, veertigers, vijftigers, vooral mannen, zo'n beetje half weggezakt in hun stoelen, in zo'n houding die zegt: ik doe alsof ik erbij ben, maar intussen repeteer ik nog even wat ik straks op weg naar huis bij Albert Heijn moet halen, want als ik iets vergeet, krijg ik op m'n lazer van mijn vrouw. Van: ach ja, dit is de jaarlijkse zwamdag, het hoort erbij, en met een beetje geluk zijn we voor de spits thuis.
| |
Zonder ironie
Terwijl ik mijn toorn over ze uitstortte, absurde passages voorlas, naging of de auteur wellicht in de zaal zat, om, als dat zo was, hem of haar ook nog even persoonlijk onder handen te nemen, tot ze niet meer wisten of ze moesten lachen of boos weglopen, vroeg ik me af of ik niet te ver ging. Maar ja, de tekst was geschreven, ik kon moeilijk terug. Bovendien, het voelde wel erg lekker, moet ik toegeven, om er nu gewoon eens vol in te gaan, zonder ironie, zonder vergoelijkende knipoog.
Ik hoonde en sneerde, scheurde beleidsnota's in tweeën en smeet de snippers de zaal in. Vergeet al die taal nu eens, hield ik ze voor, en zég het gewoon. Spreek uit het hart! Het zal die tiener met problemen een zórg zijn of jij de laatste trendwoordjes kent of niet, die doen er helemaal niet toe, als je maar communiceert, dáár gaat het om. Dan komt de taal vanzelf.
Ik sloot af. Even was het stil. Toen barstte een ovationeel applaus los. Het scheelde weinig of ik was op de schouders de zaal uit gedragen. Al die verveelde middelbare mannen leefden op, trokken hun stropdas los en sloegen me op de schouder. ‘Potverdomme, wat goed dat iemand dat nou gewoon eens zegt’, zei de een. ‘Dat denk ik nu ook altijd als ik al die onzin weer moet aanhoren’, zei een ander. ‘Het is verschrikkelijk,’ zei een derde, ‘je wordt er soms gewoon horendol van.’ ‘Enorm bedankt voor uw bijdrage,’ schreef de organisatie me later, ‘het was een geweldige eye-opener.’
Leuk voor mij natuurlijk, maar stel je eens voor wat dit eigenlijk betekent. Door heel Nederland zitten duizenden, tienduizenden mensen in zaaltjes bijeen, mannen en vrouwen, met een vak en een taak. Ze praten, ze luisteren, ze lezen in een vergaderstuk, en diep in hun hart denken ze: Het is weer allemaal het bekende gelul. Mag ik naar huis? Heeft Gall & Gall nu wel of geen koopavond? En wat moest ik ook alweer halen, droge of medium-droge sherry? ‘Sorry, wat zei je?’ ‘Ja nee, dat vind ik ook.’
Ze zitten gevangen in een cocon van woorden, van taal, van jargon. Ze weten het, maar ze komen er niet uit. Nu en dan proberen ze het en dan gaan ze jargon wieden. Dan huren ze een jargonkanon, en laten zich eens lekker in het nieuw steken. En een paar jaar later nog eens. En er verandert niets.
Illustratie: Hein de Kort
|
|