Indiaans rooster
www.chem.ufl.edu
Het Nederlandse barbecue lijkt hiermee een leenwoord als vele andere, en dat is het ook wel, alleen is er sinds 1999 misschien nog wel iets meer over te zeggen. Want toen verscheen de dertiende editie van de grote Van Dale, en die bevatte voor het eerst de lemma's barbakot en barbakotten. Beide woorden gelden als Surinaams-Nederlands. Barbakot wordt omschreven als een ‘laag rooster van stokken waaronder een rookvuur gestookt wordt’ en barbakotten als het ‘op een barbakot drogen en roken van vlees of vis’. Dit gegeven is inmiddels overgenomen door het nieuwe Etymologisch woordenboek van het Nederlands, waarvan zojuist het eerste deel, A-E, is verschenen.
Barbakot en barbakotten hebben dezelfde betekenis die in vroeger tijd het Engelse woord barbecue had. Verrassend is de stelligheid waarmee bij Van Dale vermeld wordt dat barbakot afkomstig is uit het Taino, een indiaanse taal op Haïti, meer bepaald: een ‘Arowakse taal van Haïti’. Deze stelligheid ontbreekt bij barbecue, ten onrechte, want er is hier duidelijk sprake van één woord. In het Etymologisch woordenboek van het Nederlands wordt vermeld dat beide begrippen ‘waarschijnlijk’ uit het Taino komen.
De gegevens omtrent barbakot en barbakotten waren voor het eerst te vinden in de tweede, herziene en uitgebreide druk van het Woordenboek van het Surinaams-Nederlands van J. van Donselaar (1989). Hier komen de lemma's barbakot en barbakotten voor in een reeks van betekenissen, met als oudste datering van de vindplaatsen voor het zelfstandig naamwoord 1770 en voor het werkwoord 1822. Het Nederlandse woord is echter ouder dan Van Donselaar meldt. De oudste vindplaats is een boek uit 1695, van Adriaan van Berkel: Amerikaansche voyagien (...) na Rio de Berbice (...) mitsgaders (...) na de colonie van Suriname (...). Uit dat boek blijkt dat barbakot en barbakotten in feite nóg ouder zijn. Van Berkel verbleef van 1670 tot 1674 in Berbice en Essequibo, een handelspost van de West-Indische Compagnie, tegenwoordig gelegen in de staat Guyana. Van 1680 tot 1689 was Van Berkel opzichter op een plantage in Suriname. Hij schreef een boeiend reisverslag, waarin hij onder meer beschrijft hoe de indianen het gevangen wild bereiden; eerst wordt het haar afgebrand, waarna de ingewanden gewassen worden en het vlees op een ‘berbecot’ wordt gelegd, wat - zo wordt uitgelegd - een ‘Indiaans rooster’ is ‘van houten stokjes, ongeveer twee voet hoog’.