Voortaan is er in Onze Taal een vaste plaats ingeruimd voor gedichten - al is het beter om te zeggen dat er in het blad voortaan wéér een vaste plaats is ingeruimd voor gedichten. Want ook een jaar of tien geleden publiceerden we al maandelijks speciaal voor Onze Taal geschreven poëzie van gerenommeerde Nederlandse dichters: poëzie over opvallend taalgebruik, over vergeten woorden, over dialect, over rare grammaticale kwesties, over spreekwoorden - kortom over alle uithoeken van de taal. Die oude gewoonte wordt nu dus in ere hersteld. De nieuwe reeks wordt geopend door Menno Wigman.
Kaspar Hauser
Hier geen Natureingang.
Geen beek van zilver, gouden zonlicht, zeikgedicht.
Hij gaf niet om de zon.
Maar hoorde hij een klank, zag hij een vlam, dan greep
hij witheet met zijn hand.
Soms stond hij heilig met een schilderij te praten
of plantte hij bezorgd
een snijbloem in de aarde. Een kind van zeventien
met kelders in zijn ogen.
Afkomst verduisterd. Mensen die hem willen doden.
Zijn onbemande mond
die hulpeloos herhaalt wat hem was ingesproken:
‘Ik wil een ruiter worden.’
Meer wist hij niet. En wij, wij leerden Kaspar kijken,
wilden zijn hoofd met Duits
verrijken, steenhard Duits dat al zijn schrik verdreef.
Maar het verklaarde niets.
En bastaardprins of niet, gelukkig werd hij nooit.
En nu is Kaspar dood.
En wij, wij leefden hem, beschreven hem in gloedvol
Duits dat niets doorzag.
- Breek alle pennen stuk. Tuig elke letter af.
Er is geen taal die troost,
geen woord dat bloost bij Kaspar en zijn hondedood.