ritme en zijn muzikaliteit, en ook meer in het algemeen om zijn techniek. Criticus Ilja Leonard Pfeijffer bijvoorbeeld noemde hem ‘een vakman, zoals er weinig rondlopen vandaag de dag’. Zelf vergelijkt Wigman zich het liefst met een stratenmaker. ‘Dat klinkt allesbehalve romantisch, maar mijn werk komt soms gewoon neer op invullen. Ik kies altijd een heel strakke vorm, in het geval van het Hauser-gedicht eerst een regel met drie jamben [een jambe is een onbeklemtoonde lettergreep gevolgd door een beklemtoonde - KvdZ], dan een met zes, dan weer drie, enzovoort. Dat “invullen” gaat meestal niet zomaar. De afgelopen vijfjaar heb ik maar twee gedichten geschreven die in één avond en nacht klaar waren. Voor de rest was het altijd een kwestie van geduldig zoeken, schrappen en schaven, en dat gold ook voor dit gedicht over Hauser.’
Menno Wigman: ‘Een goed ritme maakt taal veel dwingender.’
Foto: Roeland Fossen
‘Een bijkomend probleem was dat er meer dichters zijn geweest die over Hauser geschreven hebben: behalve Georg Trakl ook Hans Arp en Paul Verlaine, en in Nederland J.J. Slauerhoff. Trakl en vooral Arp dichtten behoorlijk experimenteel over Hauser; op die manier hebben zij de consequentie van de ontoereikendheid van taal veel meer in hun gedichten doorgevoerd dan ik zou kunnen doen. Want ik schrijf nu eenmaal traditionele gedichten. Dat heeft me in dit geval behoorlijk aan het twijfelen gebracht.’
Waarom heb je voor dit gedicht juist deze versvorm gekozen: drieregelige strofen, met afwisselend die korte en langere regels?
‘Het is een nieuwe vorm, voor mij. Ik vind het typografisch gezien erg mooi. Door die afwisseling van korte en lange regels is er flink wat lucht. Ik hou ook erg van veel wendingen in een gedicht, en daar dragen die korte regels natuurlijk aan bij. De zin loopt vaak door aan het einde van de regel, waardoor er kleine pauzes ontstaan die voor nadruk zorgen, maar ook voor variatie.’