Onze Taal. Jaargang 72
(2003)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||
‘En toen kwam er een dief stol fiets weg van Wim weg’
| |||||||||||||||||||||||||
SpelfoutenMet de spelling van leerlingen op de basisschool is het minder beroerd gesteld dan algemeen gedacht schijnt te worden. Van de 6878 woorden die ik in het werk van leerlingen in groep 5 geteld heb, waren er bijvoorbeeld 6514 foutloos gespeld. Anders geformuleerd: vormen zoals ‘prikeldraat’, ‘egt’, ‘tog’, ‘regdoor’, ‘vedder’, ‘punt dak’ en ‘vlieg veld’ maakten iets meer dan 5% van alle woorden uit. Van de 14.022 woorden die ik in het werk van groep 8 geteld heb, waren er 13.703 foutloos geschreven. Vormen als ‘togh’, ‘jongentje’, ‘nieuwschierig’, ‘avondtuur’, ‘mesgien’, ‘schotoltje’, ‘houtte’ en ‘afval stoven’ maakten 2,3% van het geheel uit. Persoonsvormen zoals ‘probeerd’ en ‘snuffeld’, in groep 5 ook ‘hat’ en ‘hep’, en deelwoordvormen zoals ‘gescheurt’ en ‘lopent’ las ik in werk van groep 5 in 30 van de 1317 zinsconstructies (2,8%) en in dat van groep 8 in 41 van de 2814 zinsconstructies (1,5%). En hoewel dat de meeste mensen niet tegenvalt, is het toch een bron van ongenoegen. Het moet namelijk altijd foutloos. Ook op school. | |||||||||||||||||||||||||
Schrijven als pratenHet fragment bestaat uit vier hoofdzinconstructies:
De eerste lijkt gevormd naar analogie van moe van het werk of zwart van het roet - niet mooi, maar ook niet ongrammaticaal. Wel ongrammaticaal is ‘En zijn T-shirt was hellemaal bijna kapot.’ Heeft dit kind een woordvolgordeprobleem? Onwaarschijnlijk. Waarschijnlijker is het dat hij zich, schrijvend, plotseling gerealiseerd heeft dat het T-shirt van Wim helemaal niet helemaal kapot is, zoals op een illustratie te zien was, en dat hij zichzelf verbeterd heeft door ‘bijna kapot’ te schrijven. Zo'n manier van doen is in de alledaagse conversatie heel gewoon, maar levert in geschreven werk een fout op. Denk niet dat dit jongetje zijn werk gewoon had kunnen overlezen, en dat hij die fout dan had kunnen verbeteren. Wie schrijft alsof het eigenlijk praten is, maar dan op papier, leest eigener beweging zijn werk naderhand niet over. Dat is iets wat kinderen moeten leren. Dat dit jongetje zijn schrijfwerk verkeerd aanpakt, blijkt ook uit drie van de vier fouten in de andere ongrammaticale constructie, ‘stol fiets weg van wim weg.’ Zo moet hij gedacht hebben dat ‘een dief’, dat vooraan op een regel stond, het onderwerp van de zin was. (Geef hem eens ongelijk!) Gehinderd door de pen, die de snelle gang van de gedachten niet bijhouden kan, sneuvelt het lidwoord bij fiets, en omdat hij eigenlijk te veel aan zijn hoofd heeft, stapt hij zonder zich daarvan bewust te zijn over van ‘fiets weg van wim’ op ‘fiets van wim weg’, zodat weg twee keer opduikt. Beide keren daar waar het hoort, trouwens. Het gebruik van wegstelen is kinderlijk, niet ongrammaticaal. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||
De conclusie ligt voor de hand: hoewel dit kind nog helemaal niet schrijven kan, doet hij het toch, met vier grammaticale fouten als gevolg. Maar die fouten maakt hij niet doordat hij onze taal niet kent. Die fouten maakt hij doordat hij nog niet kan schrijven. Dat moet hij leren. Daarom zit hij op school. | |||||||||||||||||||||||||
Hoeveel fouten?
| |||||||||||||||||||||||||
AnalogieUit het gebruik van de niet bestaande verledentijdsvorm stol in plaats van stal blijkt trouwens dat hij onze taal nog niet vollédig kent. Dat stol een schrijffout is, is minder aannemelijk dan de veronderstelling dat de schrijver de vorm stal niet kent en stol gevormd heeft naar analogie van de deelwoordvorm gestolen. Het werkwoord (weg)stelen vormt namelijk met bevelen, breken, nemen, spreken en steken een kleine groep geheel onregelmatige werkwoorden met vier verschillende klanken in de hoofdtijden: stelen - stal/stalen - gestolen. In mijn tekstverzameling vond ik, behalve stol, ook diverse malen bevool, brook en stook, niet bestaande persoonsvormen die gevormd zijn naar analogie van de deelwoordvormen. Zo gek is dat niet. Naast de deelwoordvorm besloten bestaat bijvoorbeeld wel de verledentijdsvorm besloot, en naast geroken rook, twee voorbeelden uit de groep van ui/oo/oo-werkwoorden, die veel groter is dan de ee/a(a)/oo-groep. Ook de oo/oo-regelmaat is daardoor bekender. En dan heb je ook nog de ee/oo/oo-groep, met bijvoorbeeld bewegen - bewoog - bewogen. Is het dan niet heel erg voor de hand liggend dat het ook stelen - stool - gestolen is, of breken - brook - gebroken? Foto: Bart Versteeg
Niet zo gek gedacht, dus, stool, bevool, brook en stook, maar wat wel te gek voor woorden is: er zijn leerlingen aan het einde van de basisschool die stal, beval, brak en stak niet kennen. Die vormen hadden ze moeten leren. Daarom zaten ze op school. | |||||||||||||||||||||||||
Niet zorgwekkendResten nog de spelfouten, drie in het citaat en nog eens drie in de rest van de tekst. Vier keer worden hoofd- en kleine letters verwisseld, twee keer wordt een medeklinker onterecht verdubbeld. Dat de schrijver de niet bestaande persoonsvorm stool verkeerd spelt, reken ik hem niet aan. De hoofdletterkwestie kan ik niet verklaren, vooral niet omdat dit jongetje al zijn zinnen (niet: zinsconstructies) met een hoofdletter begint, wat minder vanzelfsprekend is dan het lijkt. Onder zijn iii leeftijdgenoten zijn er namelijk maar 38 die dat ook doen (34 procent; in groep 8 zijn dat er 88 van de 132, oftewel 66 procent). De dubbele l en m, en ook stol in plaats van stool, duiden erop dat hij de spellingregels voor de lange en korte klinkers door elkaar haalt. Dat is nog niet zorgwekkend, omdat die regels een hoofdbestanddeel vormen van de standaardleerstof in groep 5. Anders gezegd: in de periode dat hij deze tekst schreef, oefende hij bijna dagelijks met deze stof. En dat is maar goed ook. | |||||||||||||||||||||||||
GrammaticafoutenVan het totaal van 4131 in het schrijfwerk gebruikte zinsconstructies waren er 456 ongrammaticaal (11%). Niet allemaal door maar één fout, want ik heb 493 fouten gevonden: 213 in de 1317 zinsconstructies van vijfdegroepers, 280 in de 2814 zinsconstructies van achtstegroepers. Bijna de helft daarvan bestaat uit taalbouwsels waarin twee of meer synonieme constructies samengesmolten zijn. Dat kunnen twee versies van één zin zijn, zoals de wegstelen-zin in het voorbeeldwerk (‘stol fiets weg van wim weg’). Het kunnen ook verhaspelde uitdrukkingen zijn, zoals ‘ik krijg het op mijn kop’, een mengsel van ik krijg op mijn kop en ik krijg het op mijn bord. Fouten zoals ‘het luchtballon’, ‘dat straat’ en ‘een jongetje die zat te huilen’ maken bijna twintig procent van alle fouten uit, fouten zoals ‘jij blijf’, ‘moe je dat nog weten’ en ‘hij keekte’ ruwweg tien procent. Bijna zeven procent is veroorzaakt doordat de schrijvers uit twee in vorm, klank en/of betekenis verwante woordvormen de verkeerde gekozen hebben, resulterend in bijvoorbeeld ‘hun zijn de daders’, ‘ik pak het met me hand’ en ‘ik heb dezelfde hobby's als jouw.’ Dat de grammaticaliteit van het schrijfwerk in groep 8 evenveel te wensen overlaat als in groep 5 (zie de tabel ‘Hoeveel fouten’) komt doordat oudere leerlingen niet alleen méér maar ook complexere constructies bouwen. Afhankelijk van wat ze schrijven, gebruiken ze bovendien vrijmoedig vormelijke en literair aandoende taalvarianten - taalexperimenten die niet altijd geslaagd genoemd kunnen worden. |
|