Geschiedenis op straat Nolle(n)weg
Riemer Reinsma
Nol: alweer zo'n woord dat ooit algemeen bekend is geweest, maar een zachte dood stierf en nu alleen nog als fossiel aan te treffen is in straat- en zelfs plaatsnamen. De naam Nolle(n)weg komt voor in zompige poldergebieden (onder meer Vlissingen, Biervliet, IJzendijke), maar ook in zandige streken. Zo hebben Alkmaar, Egmond aan Zee en 't Zand een Nollenweg, en in Beverwijk ligt een weg met de naam De Nollen. In een enkel geval heeft nol de status van plaatsnaam gekregen. Tussen Oudorp en Sint-Pancras ligt een dorpje De Nollen.
Geen wonder dat er drassige én zanderige nollen zijn: het woord heeft twee uiteenlopende betekenissen. In hooggelegen gebieden wordt het gebruikt voor een duin of zandheuvel, in laag terrein is een nol een tragisch overblijfsel van een dijk die aan een aanval van het water bezweken is - een soort litteken.
Het woord nol bestond al in de Middeleeuwen. Oorspronkelijk was het een aanduiding voor de kruin, het bovenste deel van het hoofd van de mens. Hieruit zijn alle latere betekenissen voortgekomen. De betekenis ‘duin’ of ‘dijkrest’ berust dus op beeldspraak. Nol is verwant met het Engelse woord knoll, dat ‘heuvel’ betekent. Maar verwantschap is niet hetzelfde als ontlening. J.Th. Leeuw trekt dan ook een veel te drastische conclusie als hij in zijn boek Beverwijkse straatnamen (1982) beweert dat de naam De Nollen ‘vermoedelijk afkomstig [is] van het Engelse woord “knolls”’.
Als aanduiding voor een duintop is nol voor het eerst gevonden in een uit 1357 daterend document van de abdij van Egmond. Daarin wordt melding gemaakt van een terrein dat ‘up den nollen’ heette. Aan deze nollen, tussen Egmond aan den Hoef en Egmond aan Zee, herinnert nog een weggetje met de naam De Nollen in Egmond aan den Hoef.
Nog in de zeventiende eeuw was nol algemeen bekend als woord voor een duin. De dichter Roemer Visscher, die niet vies was van een scabreuze woordspeling, gaf in zijn bundel Brabbelingh (ca. 1600) een dialoog weer tussen een jager en een ‘vrijer’. De gespreksgenoten hebben het over hun favoriete plek om op hazen te jagen - waarbij we moeten bedenken dat hazen jagen in die tijd ook ‘vrouwen versieren’ kon betekenen:
De Knol in 1931. Uit: Ons Zeeland 1931, nr. 15
Jager: Ick jaegh de Haes op barre Heyden [heidevelden]. Vryer: En ick seer gaern in donckere nollen.
Soms werd het woord bijna onherkenbaar verhaspeld. Een mooi voorbeeld vinden we bij Terneuzen, waar een gehucht met de naam De Knol ligt. In een boek uit 1998 over straatnamen in Terneuzen schrijven P.E. de Blaeij en A.M.J. de Kraker dat deze naam op een collectief misverstand berust. De plaatselijke bevolking was in de loop van de tijd het woord dijknol (dijk-nol) gaan opvatten als dijk-knol, wat men weer had ingekort tot Knol. ‘Een dijknol’, aldus de auteurs, ‘is in dit geval een oude dijk die, ten gevolge van overstroming en hernieuwde inpoldering, buiten een nieuwe polder is komen te liggen en dienst is gaan doen als een soort hoofd of strekdam.’