Poetry slam
Gerhardt besluit het gesprek over de negen kinderen in het nest voort te zetten. ‘Negen jongen, negen honger’, veronderstelt zij. Maar daar denkt de vogel anders over: ‘Zonder kinderen honderd hinderen.’ De dialoog krijgt nu ook trekken van een dichtwedstrijd, waarin de vogel de leiding lijkt te nemen: ‘Zonder kinderen honderd hinderen’ (twee volrijmen) is rijmtechnisch wel iets knapper dan ‘Negen jongen, negen honger’ (een rijk rijm en een halfrijm). Misschien heeft het vogeltje met zijn sterke antwoord een psychologisch voordeel geboekt. Of heeft hij de dichteres, zelf kinderloos, op een gevoelige plek getroffen? ‘Au, uw spreuk is bar en boos...’, kan zij alleen nog uitbrengen, weinig dichterlijk. Ook nu antwoordt de vogel weer meteen, en opgewekt, en met een uitroepteken: ‘Win een roos!’ Ik zie nog niet goed waarom dit nu zo'n briljant antwoord is: leuke toespeling op ‘Ben je boos, pluk een roos’, leuke toespeling op iets of iemand midden in de roos raken? De dichteres ziet het wel, en besluit op dat moment te capituleren: ‘Koninkje, gìj hebt gewonnen!’
Pas op dat moment durft het brutale vogeltje zijn spotzieke air te laten varen en de waarheid te spreken. Hij mag deze ‘poetry slam’ dan wel gewonnen hebben, hij weet ook wel dat winst zelden beklijft. Van de negen jongen in het nest zijn er al zeven een prooi voor de poes geworden: ‘Zo gewonnen zo geronnen: / negen - zeven voor de kat.’ De dichteres betuigt dan haar deelneming: ‘Trànen - als 'k ze had gehad.’ Het is wel aardig dat aan het eind de rollen zijn omgedraaid. De winterkoning heeft nu de leiding en het is Gerhardt die nu een rijmwoord moet verzinnen. Zij begon, in de eerste regel, het gesprek. Zij dwong de vogel om ‘weg’ te laten rijmen op ‘heg’. Nu is het de vogel die als eerste afscheid neemt en haar dwingt om ‘heg’ op ‘weg’ te laten rijmen. ‘God zij mèt u, weggeling!’, zingt het winterkoninkje. En de dichteres, verslagen, kan er in de slotregel dan alleen nog maar een flauwe echo op laten volgen: ‘God zij mèt u, heggeling!’