Het proefschrift van...
Karl Hendrickx: taal van de wet
Marc van Oostendorp
Rechtsgeleerden waren er niet in de ideale samenleving waarover de Engelse schrijver Thomas More in zijn boek Utopia (1516) fantaseerde. More noemt zulke lieden ‘het soort mensen wier beroep het is om zaken te verhullen’. In Utopia is iedereen ‘goed bekend met de wet, omdat hij slechts een heel korte studie vereist, aangezien de woorden in de wet altijd de meest voor de hand liggende betekenis hebben. (...) Want het is precies hetzelfde om helemaal geen wet te hebben, als om hem in zulke termen op te schrijven dat niemand de betekenis ervan kan achterhalen behalve met een snel verstand en jaren van studie.’
De Belgische Raad van State in Brussel.
Dat er altijd zo veel geklaagd is over de taal van de wetten, komt onder andere doordat mensen er veel verschillende, en soms tegengestelde, eisen aan stellen. Een ideale wettekst moet aan de ene kant voor iedereen onmiddellijk begrijpelijk zijn. Tegelijkertijd moet hij ook op niet te veel manieren kunnen worden uitgelegd, en dus zo precies mogelijk zijn. Maar vaak geldt: hoe preciezer een tekst wordt, des te moeilijker die voor de leek te doorgronden is.
De overheid doet haar best om hiertussen het juiste midden te vinden, en het taalgebruik in de wetten te verbeteren. Hoe dat in z'n werk gaat, is het onderwerp van het proefschrift van de Leuvense taalkundige Karl Hendrickx.
Bouwmaatschappij omkaderen Hendrickx onderzocht de taalopmerkingen die de Belgische Raad van State in de jaren tachtig en negentig maakte bij in totaal tweeduizend wetsontwerpen. De Raad van State is in België de belangrijkste raadgever als het om de formulering van wetten gaat. Bij de tweeduizend adviezen die Hendrickx bekeek, waren er maar liefst vijftienhonderd die opmerkingen bevatten over het taalgebruik van de wet. Waar gingen die opmerkingen over? Hendrickx maakte onderscheid tussen vier niveaus van taalkritiek: opmerkingen op woordniveau, op zinsniveau, op tekstniveau en op het niveau van typografie en andere taalconventies, zoals spelling.
Op woordniveau gaan veel opmerkingen over inconsequent gebruikte termen. In een normale, vlot lezende prozatekst is het gebruikelijk om af en toe synoniemen te gebruiken: als je het net over een ‘schip’ hebt gehad, schrijf je twee zinnen later liever ‘boot’. In wetteksten is zoiets taboe, omdat het verwarring kan zaaien: hetzelfde ding noem je het liefst elke keer hetzelfde. Regelmatig geeft de Raad van State dan ook adviezen als: ‘In de Nederlandse tekst van dit artikel vervange men het woord misdrijven door strafbare feiten.’ In het Belgische recht zijn misdrijven en strafbare feiten alternatieve beschrijvingen voor dezelfde handelingen.
Op het niveau van de individuele zin blijkt de raad regelmatig kritiek te hebben op de vage manier van formuleren. ‘De Raad van State [is] er niet in geslaagd’, schrijven de ambtenaren dan, ‘te weten te komen wat moet worden verstaan onder “de bouwmaatschappij tot nut van het algemeen omkaderen in hun beheer”.’ Als het gaat om de wettekst als geheel, hameren de deskundigen vaak op het gebruik van een vast stramien, zodat in elke wettekst ondubbelzinnig vaststaat wie er precies wat moet doen.