Önne man en ön vaoder
P. Bijl-Zeist
Geslachtsafhankelijke vormen van het lidwoord een in de jaren dertig van de vorige eeuw.
Uit: Onze taaltuin, december
Steeds minder Nederlanders voelen aan wat het geslacht is van de-woorden: moet je nu zeggen ‘de cactus en zijn stekels’ of ‘de cactus en haar stekels’? Zelf heb ik er niet zo veel moeite mee. Dat komt doordat ik mijn jeugd heb doorgebracht in Herwijnen, een dorpje in het zuiden van Gelderland, waar ik uitsluitend dialect sprak. En in dit dialect is het heel gemakkelijk om na te gaan of een woord mannelijk of vrouwelijk is. Je hoeft namelijk alleen maar naar de vorm van het lidwoord een te kijken. Een vrouw is in het Herwijnens bijvoorbeeld ön vrouw en een man is önne man. Doordat ik in het Herwijnens ‘önne cactus’ zeg, weet ik dat ik het in het Standaardnederlands moet hebben over ‘de cactus en zijn stekels’. Overigens geldt hetzelfde voor bezittelijke voornaamwoorden. Het is mön vrouw en (j)ouw vrouw, maar mönne man/cactus en jouwe man/cactus.
Maar helemaal feilloos is het systeem niet. Er is namelijk één categorie die zich aan deze regelmaat onttrekt: de mannelijke verwantschapsnamen. Je zou verwachten dat een vader in het Herwijnens önne vaoder zou zijn, maar vreemd genoeg is dat ön vaoder. En zo is het ook met ön bruur (‘een broer’), ön nèèf (‘een neef’) en ön oeëm (‘een oom’). Overigens hebben wij het wel weer over ‘önne zoon’. Ik heb me altijd afgevraagd waarom het mannelijk kenmerk bij de mannelijke verwantschapsnamen ontbreekt.