Geschiedenis op straat
Rozemarijnstraat
Riemer Reinsma
Rozemarijn is een poëtisch woord, dat het in straatnamen erg goed doet. Sommige straten heten kortweg Rozemarijn (in dertien plaatsen, van Dronten tot Wateringen), soms is de naam versierd met een achtervoegsel als -donk (Spijkenisse) of, nog mooier, -gaard (Heerlen). In al die gevallen is met rozemarijn gewoon de plant bedoeld. Hoewel het woord de schijn tegen heeft, is er geen enkel verband met een roos. Het woord rozemarijn komt van het middeleeuws-Latijnse ros marinus, dat ‘dauw van de zee’ betekent en dat nog te herkennen is in de wetenschappelijke naam rosmarinus officinalis. De oude vorm met ros- is ook bewaard gebleven in de Amsterdamse Rosmarijnsteeg, waarover later meer.
Een ‘verciersterskastje’.
Uit: J. van Lennep en J. ter Gouw, De uithangteekens. Amsterdam, Kraay, 1868
De betekenis van rozemarijn in straten die Rozemarijnstraat heten (in 26 plaatsen in Nederland), is soms minder poëtisch. Zo is de Rozemarijnstraat van de oude vestingplaats Willemstad volgens een folder van de plaatselijke VVV genoemd naar de prostituees (‘rozemarijntjes’) die het garnizoen van dienst waren; hetzelfde geldt waarschijnlijk voor de Rozemarijnstraat in Brielle, aldus J. Klok Jzn. in het boek Brielsche straatnamen (1980). Volkomen zekerheid hebben we hierover niet, temeer omdat het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) niet kan bevestigen dat rozemarijn vroeger ook ‘hoer’ kon betekenen. Wel was het volgens het WNT een ‘vleinaam voor een vrouw (de geliefde), inzonderheid Maria’. Geheel onwaarschijnlijk is die betekenis ‘hoer’ dus niet; die kan zich heel goed uit die van ‘liefje’ hebben ontwikkeld.
Meer zekerheid over de herkomst hebben we bij de Rosmarijnsteeg in Amsterdam. Hier woonden in de zeventiende eeuw een aantal ‘verciersters’, vrouwen die bloemstukjes en versieringen maakten voor doopfeesten, bruiloften en begrafenissen. Zeker bij geboortes zal er vaak rozemarijn in zijn verwerkt, want volgens een oude overlevering komen kinderen - vooral meisjes - uit de rozemarijnheester. Bij de geboorte van jongens gold vaak de laurier als symbool. Een van de Amsterdamse ‘verciersters’ had aan haar gevel een uithangteken met een vierregelig rijm. Het uithangteken is allang verdwenen, maar we weten hoe het eruitzag. Volgens het boek De uithangteekens (1868) van J. van Lennep en J. ter Gouw hing er een achtkantig glazen kastje tegen de gevel. In het midden was een preekstoel met een dominee erop, en een bruidspaar. Daaromheen lagen ‘rosmarijn, kransjes, bloemtakken’. In dezelfde Rosmarijnsteeg was volgens Het boek der opschriften van J. van Lennep en J. ter Gouw (1869) de volgende wervende tekst te zien:
Hier maakt men bloemen na ieders wenschen,
Om te vercieren de doode menschen;
Die rein gestorven zijn behoort deze eer,
Ook bruidjes, die trouwen, en nou zeg ik je niet meer.
En soms werd Rozemarijnstraat gebruikt als een spottende naam voor een vuile straat met een verpestende geur. Dit gold in elk geval voor het voormalige Rosmarijnstraatje in Breda. Volgens J.H. Hoeufft, auteur van de Proeve van Bredaasch taal-eigen (1836-1838), was dat ‘een der vuilste en morsigste achterstraatjes’.