Steeds kleinere neus
Zo raakte de hele wereld langzaam maar zeker vol mensen. Eerst vulden ze Afrika, toen trokken ze via Egypte en Turkije naar Europa en naar Azië, ze staken van daaruit over naar Amerika en Australië. Overal pasten ze zich telkens een beetje aan het klimaat aan.
Op die manier werden ze aan de buitenkant steeds verschillender. De mensen die in Europa aankwamen, kregen vanwege het slechte weer een steeds wittere huid. De eskimo's, die op de noordpool gingen wonen, kregen een steeds kleinere neus, zodat ze niet zo veel van de koude lucht hoefden in te ademen. Zo ontstonden blanke mensen en zwarte mensen, indianen en Indonesiërs, en alle andere mensensoorten en volken.
Ook de talen die de mensen spraken, begonnen steeds meer van elkaar te verschillen. Waarschijnlijk hadden de eerste mensen in Afrika al een taal. Dat weet niemand helemaal zeker, want die mensen konden niet schrijven en al helemaal geen cd's opnemen, en er is niemand meer die het kan navertellen. Daarom weten we ook niet meer hoe die taal, als hij bestaan heeft, geklonken heeft.