Waarom geven wij signalen ‘af’?
De opmars van werkwoordpartikels
Lia van Elk en Peter-Arno Coppen
Hebt u het ook al eens opgemerkt? Vroeger ging de wekker, tegenwoordig gaat hij áf. En werd je een aantal jaren geleden nog weleens gewaarschuwd door iemand die zei: ‘Hé, de telefoon gaat!’, vandaag de dag gaatje mobiele telefoon áf. Men belt om een boodschap áf te geven, of belt ín naar een radioprogramma om een verklaring of een interview áf te geven over de verkiezingen, waarbij er door de kiezer een signaal áfgegeven is. Dat de formatie maar snel moet worden ópgestart. Dat wekt natuurlijk uw belangstelling, maar bij anderen wekt het belangstelling óp.
Wat is dat toch met die scheidbaar samengestelde werkwoorden, met al die overbodige deeltjes, zoals af, in en op, ook wel ‘partikels’ genoemd? Bij een paar van die voorbeelden kun je nog wel veronderstellen dat er sprake is van een verhaspeling van twee uitdrukkingen, oftewel een contaminatie (zoals de wekker die ‘afloopt’ of ‘gaat’, en daarom nu ‘afgaat’, of een verklaring die ‘gegeven’ of ‘afgelegd’ wordt, en daarom nu maar ‘afgegeven’ wordt), maar dat is in lang niet alle gevallen mogelijk. Bovendien zou je bij contaminatie ook verwachten dat iemand af en toe eens een noodzakelijk partikeltje zou weglaten. Maar dat gebeurt niet. Er komen er alleen maar meer bij. Er lijkt wel degelijk sprake van een trend: de opmars van de partikels.