Argwanen
? Ik ken het woord argwanend, zoals in ‘Hij keek me argwanend aan.’ Is dit woord afgeleid van een werkwoord argwanen, en bestaat dat nog?
! Er heeft inderdaad een werkwoord argwanen bestaan, met de vervoeging ik argwaande - ik heb geargwaand. Het staat nog in Van Dale (1999), met de opmerking ‘verouderd’. Argwanen betekende volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) ‘argwaan voeden, achterdocht koesteren’, maar kon ook overgankelijk gebruikt worden met de betekenis ‘vermoeden’ (‘t.w. iets kwaads’, aldus het WNT). Zo schreef Willem Bilderdijk aan het begin van de negentiende eeuw: ‘De tedere argwaant niets [= vermoedt niets verkeerds]. Zy volgt hem onverstreken [= onverwijld, dadelijk]. Hy sluit de deur.’ Argwanen lijkt qua betekenis op wantrouwen, maar het zijn geen synoniemen: je kunt wel ‘iemand wantrouwen’, maar niet ‘iemand argwanen’. Het werkwoord is inmiddels verouderd, maar het tegenwoordig deelwoord argwanend (‘wantrouwend, achterdochtig’) is blijven bestaan.
Argwanen is afgeleid van het zelfstandig naamwoord argwaan, dat is opgebouwd uit arg/erg in de betekenis ‘kwaad, slechtheid’, en wanen ‘denken, vermoeden’. Hetzelfde arg/erg zit in uitdrukkingen als zonder erg en ergens geen erg in hebben. Een ander verwant woord is argeloos, dat gevormd is naar het Duitse arglos, maar waarin het feitelijk om hetzelfde woord arg gaat.