| |
| |
Bliescap
J. Bakker - Den Haag
De Taaladviesdienst beschrijft in de januari-aflevering van ‘Vraag en antwoord’ hoe de letter d in blijde in de loop der tijd uit het woord verdween. Het stukje eindigt zo: ‘De oorspronkelijke d van blijde vinden we overigens nog terug in (...) blijdschap.’ Maar in middeleeuwse verhalen en gedichten wordt wel gesproken van ‘de eerste bliescap van Maria’, waarmee de Annunciatie wordt bedoeld. De d verschijnt kennelijk pas enige tijd later, en verdwijnt vervolgens weer uit blijde.
| |
Taalveranderingen [1]: veranderingen zijn te beïnvloeden
Mr. Eppo van Veldhuizen - oud-burgemeester, Oss
Levende taal verandert - dat weten we allemaal wel. Maar dat we die veranderende taal slechts kunnen ‘registreren’ en dat voorschriften om veranderingen te keren ‘zinloos’ zijn, dát is pas echt interessant. Prof. dr. M.C. van den Toorn is deze mening toegedaan, zoals blijkt uit zijn naschrift bij het artikel ‘De aanvaarding van taalveranderingen’ (Onze Taal januari).
Het deed me geen goed dit bekende, nogal wanhopige, passieve standpunt helemaal in het begin van een mooi, nieuw taaljaar aan te treffen. Taal is cultuur en dus geen natuurverschijnsel dat ons overspoelt als een in de wildernis buiten zijn oevers tredende rivier. Veranderingen zijn te beïnvloeden.
Met het fatalisme van Van den Toorn zouden het Fries en het Afrikaans allang verdwenen zijn. En met zijn bijna onvoorwaardelijke overgave aan een soort autonome, wetmatige verandering en zijn huiver voor ‘starre voorschriften’ zou het Nederlands in Vlaanderen zijn huidige plaats niet hebben. Tussen starheid en de opvatting van Van den Toorn ligt heel wat ruimte voor een bewuste, actievere, koesterende en beter onderwijzende taalgemeenschap.
| |
Taalveranderingen [2]: corrigeren soms nuttig
C. Rosenhart - Haarlem
Volgens prof. dr. M.C. van den Toorn (Onze Taal januari) kunnen taalkundigen taalveranderingen niet tegenhouden, maar slechts registreren. Als ik taalkundige was, zou ik ook niet meer doen. Als vader echter zou ik het als mijn plicht zien om waar nodig corrigerend op te treden. Van de school van mijn kinderen zou ik dat ook verwachten.
Taal kent veel kanten. Een ervan is dat je door je taalgebruik kunt laten zien dat je niet van de straat bent. Dat kan in het dagelijkse leven van groot belang zijn.
| |
Dom Blondje bestaat al
Kees van den Bos - Utrecht
In het februari/maartnummer staat een interview van Raymond Noë en Marc van Oostendorp met K. Schippers, naar aanleiding van zijn nieuwste boek, Zilah. In die roman deponeert de hoofdpersoon de naam van een nieuw biermerk, Dom Blondje, bij het merkenbureau. In het interview vraagt Schippers: ‘Wat vindt u trouwens van die naam Dom Blondje, als biermerk - zou het wat zijn?’ Maar helaas, dit bier bestaat al: in de domstad Utrecht wordt sinds geruime tijd een witbier gebrouwen dat wordt verkocht onder de naam Dom Blondje. In dezelfde stad bestaat trouwens ook een zogenoemd dubbelbier: Dubbel Dom.
| |
Alfabetisering
Mevrouw M.C. Ruisch - voorzitter Stichting Landelijk Netwerk Nederlandstaligen in de (basis)educatie
Wij zijn blij dat Onze Taal vorig jaar november in de rubriek ‘Tamtam’ aandacht heeft geschonken aan de Campagne Alfabetisering Autochtone Nederlanders. Maar we zijn minder gelukkig met de laatste regels van het stukje. Daarin staat namelijk dat het Ministerie van OCenW gemeenten en Regionale Opleidingen Centra (ROC's) uitgebreid zal informeren omdat deze nog niet zo bekend zijn met de alfabetisering van autochtone Nederlanders. Als het om dat laatste gaat, heeft het ministerie het bij het verkeerde eind. Al in de jaren tachtig gaven allerlei voorlopers van de huidige ROC's alfabetiseringscursussen. En hoewel inburgeringscursussen de laatste jaren inderdaad de meeste politieke aandacht en dus de meeste financiële middelen kregen, zijn de alfabetiseringscursussen in die tijd een stuk professioneler geworden. De huidige ROC's verzorgen een zeer gevarieerd educatief aanbod voor de functioneel ongeletterde Nederlanders, dat veel meer omvat dan rekenen, lezen en schrijven.
| |
Medisch centrum [1]: zuivere benaming
Wilm Boerhout - Zwolle
In de rubriek ‘Taalergernissen’ (Onze Taal februari/maart) signaleert Lau Kanen de opmars van de benaming medisch centrum voor de instelling die wij gewoonlijk aanduiden met ziekenhuis. Mooi of lelijk, gewenst of ongewenst, daar ga ik niet over, maar ik ben van mening dat de nieuwe benaming wel zuiver is.
Een ziekenhuis is een plaats waar zieke mensen zijn, en waar zij zo mogelijk beter gemaakt kunnen worden. De zieke staat hier centraal. Natuurlijk, er zijn ook medici. Een medisch
| |
| |
centrum daarentegen is een plaats waar medici zijn, en waar medisch gehandeld wordt. O ja, en er zijn ook nog zieken.
Zo geeft de benaming de aard van de instelling weer. We zullen pas weer ziekenhuizen krijgen in Nederland als de aanbodgestuurde zorg wordt vervangen door een vraaggestuurde zorg, en als het bedrijfsproces in de zorg weer om de patiënt draait in plaats van om de arts.
| |
Medisch centrum [2]: betere benaming
Dr. J.P.A. Gillissen - Amsterdam
Het woord ziekenhuis, waarvoor Lau Kanen het in het februari/maartnummer opneemt in de rubriek ‘Taalergernissen’, werd in de Middeleeuwen gebruikt voor inrichtingen waar men naartoe ging om te sterven. De patiënten lagen in een deel van de kapel van het klooster en hadden tijdens hun laatste dagen hun blik op het altaar gericht. Was er in die tijd nog een kans op genezing, dan ging men naar een ‘krankenhuis’.
In een ‘medisch centrum’ worden niet alleen patiënten behandeld, maar er wordt ook wetenschappelijk medisch werk verricht, voorlichting gegeven over ziekten, en mensen houden zich er bezig met preventieve geneeskundige handelingen. Daarom is medisch centrum een betere benaming voor die instellingen.
| |
Vijftig man was/waren
Henri van der Laan - Lille, Frankrijk
In ‘Vraag en antwoord’ van het januarinummer gaat de Taaladviesdienst in op de vraag ‘Is het nu vijftig man was of vijftig man waren?’ Volgens de Taaladviesdienst ligt in man de meervoudbetekenis opgesloten van het meervoud ‘mensen’, en dus moet het ook zijn: ‘Er waren vijftig man aanwezig.’
Maar dat de constructie een man of vijftig wél de enkelvoudige persoonsvorm moet krijgen, druist regelrecht tegen mijn taalgevoel in. Voorstanders van de enkelvoudvorm verwisselen blijkbaar grammaticaal onderwerp en logisch onderwerp. De Engelsen zeggen zonder nadenken ‘Liverpool are playing very well’ of ‘the police say’, en de Fransen ‘la plupart des gens pensent que...’
Een enkelvoudig onderwerp met een meervoudige persoonsvorm: heel gewoon in het Engels.
Ik hoop dat het merendeel van onze lezers het met me eens ‘zullen’ zijn, want iedereen begrijpt meteen dat het concreet om de lezers zelf gaat, niet om een of ander abstract. begrip als ‘merendeel’.
| |
Naschrift Taaladviesdienst
In tegenstelling tot in het Engels en het Frans richt de persoonsvorm zich in het Nederlands juist naar het grammaticaal onderwerp en niet naar het logisch onderwerp. In het Engels is ‘The police have arrived’ de juiste vorm, maar geen enkele Nederlander zal ‘De politie zijn aangekomen’ zeggen. In het Nederlands is er weer wel twijfel bij woorden als aantal en merendeel, die zoiets uitdrukken als ‘een deel van het geheel’.
De speciale vorm een man of vijftig (of een bootje of vijf of een appel of tien) wordt volgens de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) ‘gewoonlijk in het enkelvoud’ gebruikt, al komt ook het meervoud bij zinnen met er vaak voor (als in ‘Er waren een man of vijftig aanwezig’).
Over de constructie met merendeel zijn in de ANS geen cijfers beschikbaar, maar een kleine inventarisatie op het internet laat zien dat het enkelvoudige gebruik verreweg in de meerderheid is. Het merendeel van de lezers ‘zal’ hier dus het enkelvoud prefereren.
| |
Gluten
Frank Kneepkens - Baarn
Nicoline van der Sijs schrijft in de decemberaflevering van haar rubriek ‘Etymologica’ over niet-herkende meervouden (zoals schoen, ooit het meervoud van schoe) en enkelvouden (zoals cyclamen, dat als meervoud werd beschouwd, maar het eigenlijk niet is). Een aardig, recent voorbeeld uit die laatste categorie is gluten, het eiwit dat giftig is voor coeliakiepatiënten. Veel patiënten en zelfs veel artsen zien gluten als meervoud. In het kwartaalblad van de coeliakievereniging trof ik eens het verslag aan van een moeder die vertelde dat haar dochter ‘zelfs op één gluut’ al met klachten reageerde.
| |
Íííís goed
Jack van der Weide - Nijmegen
Op nummer 1 van de op lezersinzendingen gebaseerde top-17 van nieuwe mode-uitdrukkingen van 2002 (Onze Taal januari) staat íííís goed. Maar ik betwijfel of deze hoogst irritante uitdrukking haar hoogtepunt pas in 2002 bereikte. In de roman Dood meisje van Geerten Meijsing uit 2000 wordt al op de uitdrukking ingegaan:
‘... ís goed!’ was de formule waarmee elke telefonade afgesloten werd. Onmiddellijk nam de receptionist dan weer een volgend gesprek aan, luisterde afwezig naar wat er aan de andere kant gevraagd werd en raadde de beller aan het elders te proberen of later nog eens terug te bellen. ‘Is goed!’ (blz. 47)
Kennelijk was het ermee begonnen dat de zwerver met de paraplu op een gegeven moment, met nog ingehouden woede en uiterste zelfbeheersing, had geroepen: ‘Is níet goed!’, elke keer dat de uiterst trage baliemedewerker (...) een telefoongesprek beëindigde (...) en met steeds dezelfde nadruk ‘Is goed!’ had gezegd. ‘Is níet goed!’ riep de zwerver. (blz. 54-55)
Meijsings roman verscheen dus in 2000 en is waarschijnlijk in 1999 geschreven. Als iemand zich in 1999 dermate ergert aan een uitdrukking, is het mogelijk dat die op dat moment al behoorlijk modieus is.
| |
Dan heb ik zoiets van
Ewald van Kuil - Doetinchem
De toelichting van de redactie bij de top-17 van nieuwe mode-uitdrukkingen van 2002 vermeldt dat al in 1987 in Onze Taal de uitdrukking dan heb ik zoiets van te
| |
| |
boek stond als een ergerniswekkende mode-uitdrukking. Het is wellicht interessant dat Annie M.C. Schmidt de uitdrukking al in 1951 heeft gebruikt in een brief, zoals blijkt uit Anna, het boek van Annejet van der Zijl over het leven van Schmidt (pagina 203):
't Is toch erg jammer dat je niet eens een poosje zwanger kunt zijn, zonder gekheid, ik vind het jammer, Je hebt dan zoiets van Es ist erreicht, ik geef toe volkomen illusoir, maar 't gevoel heb je toch maandenlang en dat kan alleen maar gunstig zijn.
| |
Kiyu ook graad voor denksporten
Marc de Gunst - Den Haag
Reagerend op detaaltest van november stelt Ad van der Nat in de rubriek ‘Reacties’ in het januarinummer dat ‘budograad’ een betere omschrijving voor het woord kiyu zou zijn dan ‘judograad’, omdat het woord ook bij andere Japanse vechtsporten wordt gebruikt. Ik kan daaraan toevoegen dat de Japanse denksporten de term eveneens kennen, maar dan gespeld als ‘kyu’, ter aanduiding van het verschil in speelsterkte. Hoe hoger de kyu-klasse, hoe zwakker de speler. De echte meesters van het spel worden onderscheiden met een dan-graad, die juist weer opklimt naarmate het bereikte niveau hoger ligt. Wellicht is kiyu dus weinig meer dan een deskundigheids- of bekwaamheidsaanduiding.
| |
Absurdistan
Ralf Tieken - Ede
Ewoud Sanders schrijft in het januarinummer over de herkomst van de term Absurdistan, ‘fictief land waar allerlei dwaze toestanden heersen’. Daarbij gaat hij ook in op de oorsprong van de landsnaam Pakistan. Hierin zou de p voor Punjab staan, de a voor Afghania en de k voor Kasjmir. Maar ook de i staat voor een bepaalde landstreek van Pakistan. In National Geographic van februari 2002 staat een artikel over de ‘stan-landen’ (onder de titel ‘Central Asia Unveiled’). In dat stuk wordt gemeld dat de i in Pakistan zou staan voor Indus-Sind.
Volgens National Geographic staat de
i in Pakistan voor Indus-Sud.
Naar aanleiding van het bovenstaande een kleine anekdote over de stan-landen. In 1994 en 1995 ben ik als United Nations Military Observer (UNMO) uitgezonden geweest naar het voormalige Joegoslavië. Mijn collega-UNMO's kwamen uit enkele tientallen landen. Sommige collega's waren wat minder professioneel of gedreven dan anderen, en dat waren vaak (maar niet altijd!) collega's uit Afrikaanse en Aziatische landen. Zij werden daarom wel de ‘Stan brothers’ genoemd: UNMO's uit de stan-landen dus. Ze werden overigens ook wel ‘Japanese UNMOs’ genoemd, omdat dat een veilige benaming was: Japan zond namelijk geen UNMO's.
| |
Uitwee in het Noors
L.H. Datema - Aduard
Guus Middag schrijft in de februari/maartaflevering van zijn rubriek ‘Woordenboek van de poëzie’ over het woord uitwee (‘verlangen naar verre landen’), dat in het Nederlands alleen in het werk van de dichter Hans Warren voorkomt. Maar de Noren kennen het woord wel, als utve, het tegenovergestelde van hjemve (‘heimwee’). In mijn woordenboek Noors-Duits uiti95i van Gyldendal staat: ‘utve, Sehnsucht nach der Fremde el. in die Ferne, Fernweh’. Het woord wordt onder meer in verband gebracht met de reizen naar Amerika die de Vikingen ondernomen zouden hebben.
| |
Ambtenaren leren schrijven
Remco Nieuwenhuis - redacteur-vertaler, Vianen (N.-Br)
In hun artikel ‘Ambtenaren leren schrijven’ (Onze Taal januari) vragen Roos Naeff en Wim Blokzijl zich af waarom veel ambtenaren toch zulk stroef proza schrijven. Ze noemen de neiging om vooral op de inhoud en niet op de vorm te letten, en de angst om fouten te maken - met mogelijk juridische problemen als gevolg. Er is naar mijn idee nog een derde reden: mensen schrijven bewust stroef omdat ze denken dat het zo hoort of dat het indruk maakt. En dat is niet specifiek iets voor ambtenaren.
Toen ik in 1990 Studeerde aan de TU Delft, werd ik geacht mijn onderzoeksverslag in de lijdende vorm te schrijven. Met zinnen als ‘Daarbij heb ik het volgende gemeten’ zou te veel de aandacht op de onderzoeker worden gevestigd, en daar ging het in de wetenschap niet om. Ik hield me niet aan deze regel omdat ik vond dat veel afstudeerscripties door die passief onleesbaar werden, maar ook omdat het zorgvuldig wegmoffelen van de auteur naar mijn gevoel een averechts effect heeft: de lezer gaat zich afvragen of er soms iets wordt verzwegen. Bij het ingenieursexamen werd ik hierop aangesproken. Men vond het geen groot probleem, maar het geeft wel aan dat men werkelijk meende dat een stugge tekst beter was, omdat die de objectiviteit van de wetenschap beter zou weergeven.
| |
Knipsels voor ‘ruggespraak’
De kans is groot dat de achterzijde het eerste was wat u van dit nummer las, want sinds jaar en dag is ‘Ruggespraak’ de best gelezen en hoogst gewaardeerde rubriek van Onze Taal. En het aardige is dat u er voor het belangrijkste deel zelf aan bijdraagt - iedere maand weer stuurt u ons allerlei teksten die een grappige tweede lezing toelaten of op een amusante manier voor verwarring zorgen. Er komen inmiddels zo veel brieven met knipsels binnen (ruim tweehonderd per maand, waarvan we slechts 5% kunnen plaatsen) dat we deze helaas niet meer allemaal persoonlijk kunnen beantwoorden. Daarom willen we hierbij graag iedereen die weleens wat instuurt heel hartelijk danken. En om wat meer te doen dan dat, zullen we de inzenders voortaan op gezette tijden verrassen met een kleine attentie.
Overigens verdwijnen de niet-geplaatste knipsels niet in de prullenbak. Veel ervan gebruiken we later nog voor andere publicaties van Onze Taal, bijvoorbeeld voor onze taalkalender of voor een boekje als Een slipje van de sluier. Blijf dus vooral humoristische taalkronkels insturen. U doet er ons, maar bovenal uw medeabonnees, een groot plezier mee.
|
|