Krakelman
Naast woordjes leren zeggen en die met elkaar in verband brengen is er nog een derde aspect van de taalontwikkeling waarbij het kinderwoordenboek een rol speelt. Peuters en kleuters leggen zich er al jong op toe om zich hun moedertaal eigen te maken en zich te conformeren aan de woordenschat van de taalgemeenschap. Maar als ze eenmaal kunnen praten, krijgen sommige kinderen al snel de behoefte ook zelf namen te bedenken voor de verschijnselen om zich
Bij zangeres staat: ‘De zangeres zingt een lied. Soms zingen de mensen mee. Of ze dansen op de maat van de muziek.’
heen. Het gevolg? Een plaatje van een geraamte in het griezelboek wordt spontaan een ‘krakelman’. En een hobbelige weg een ‘wankelweggetje’.
Een ouder vindt het natuurlijk doodzonde om zulke spontane taalvormen uit de woordenschat van kinderen te bannen. Daar staat tegenover dat het kind ook wel spontaan taalvormen creëert waarvoor je als ouder bepaald niet warmloopt. Als de timmerman die een tijdlang dagelijks rond het huis scharrelt door een driejarige dreumes consequent een ‘bouwenaar’ wordt genoemd, doet zich al snel de behoefte tot corrigeren gevoelen. Hij wordt er dan zonder scrupules op gewezen dat zo iemand beter een ‘bouwer’ genoemd kan worden, simpelweg ‘omdat iedereen dat nu eenmaal zo doet’. Of, met nog zo'n sterk argument: ‘Je zegt toch ook niet “Bob de bouwenaar”?’ (Voor wie geen jonge kinderen heeft: Bob de bouwer is een populaire kinderheld.)
Met een kinderwoordenboek leert een kind het algemeen gangbare woord voor een bepaald begrip. Want er komt onherroepelijk een moment dat een ouder zal moeten zeggen dat iets dan wel ‘krakelman’ mag worden genoemd, maar dat het eigenlijk ‘geraamte’ heet.