Geschiedenis op straat
Tiendeweg
Riemer Reinsma
Maar liefst 38 keer komen we de Tiend(e)weg tegen in Nederland. Tenminste, als we ook de, op z'n Middelnederlands gespelde, Ockenburger Tientweg (in het Zuid-Hollandse Rijswijk) meerekenen. De naam is er typisch een van het platteland, en dat is ook volstrekt logisch. Een tiende - in later eeuwen meestal ‘tiend’ genoemd - was immers een belasting (gewoonlijk tien procent) op gewassen en op jongen van dieren. Men moest de belasting betalen als men gewassen en dieren had geteeld op de grond van een ander. De tiend, die oorspronkelijk in natura werd betaald, werd door de tiendplichtige boer aan de tiendweg klaargezet, zodat de tiendgerechtigde hem kon meenemen.
De tiende is van religieuze oorsprong. Deze belasting bestond al bij de oudtestamentische joden. Zo beschrijft Genesis 28 hoe de aartsvader Jakob, die zojuist een visioen heeft gekregen waarin God aan hem verschenen is, een belofte aan God aflegt: ‘van alles wat Gij mij schenken zult, zal ik U stipt de tienden geven’. De oude christenen namen het systeem over, en ook in het Karolingische Rijk was het op sommige plaatsen van kracht. De instanties waaraan betaald moest worden, waren aanvankelijk de kerken van de parochie. Later kwamen de rechten op tienden in handen van wereldlijke personen.
De tienden werden geheven op uiteenlopende zaken. Vrij gebruikelijk was een indeling in drie categorieën. Allereerst de grote of grove tienden, ook ‘groftienden’, ‘korentienden’, ‘maaltienden’ of ‘gaffeltienden’ genoemd. Deze hadden betrekking op ‘veldvruchten’ zoals koren, hennep, lijnzaad en dergelijke. Dit type tiend werd bijvoorbeeld neergezet aan de Tiendstraat in Rotterdam, zo mogen we opmaken uit hetgeen Johan Okkema schrijft in zijn boek De straatnamen van Rotterdam Deze straat ligt nu ruimschoots binnen de bebouwde kom, maar was in 1358 - de periode waarover Okkema spreekt - nog volkomen landelijk van karakter.
De tiendpaal in Waterlandkerkje geeft de grens aan tot waar de abdijen het tiendrecht hadden.
Foto: Gemeente Sluis
De tweede categorie, de kleine of smalle tienden (ook ‘smaltienden’ genaamd), werd geheven op ‘tuinvruchten’ als erwten, bonen, wortelen, hout, gras, hooi, rapen, radijs en kool - om maar iets te noemen. De helderste categorie lijkt die van de zogenoemde krijtende tienden, ook ‘bloedtienden’ of ‘beestentienden’ geheten. Deze groep omvatte in principe alle dieren en hun voortbrengselen (zoals eieren), dus bijvoorbeeld lammeren, biggen, kalveren, veulens, ganzen en ander gevogelte. Het woord krijten slaat op het min of meer schorre geluid dat de dieren in kwestie produceren. Subtielere geesten maakten de zaak echter ingewikkelder en onderscheidden binnen deze derde categorie nog een aparte groep: de ‘kriekende’ tienden. Krieken is een oud woord voor ‘tsjilpen’, en werd gebruikt in verband met krekels. Kriekende tienden hadden betrekking op ganzen, eenden, zwanen en... bijen.
Het kwam weleens voor dat de tiend aan de weg was gezet zonder dat de tiendheffer kon beoordelen of het echt wel een tiende van de hele oogst was. Het Utrechts Placaetboek bevatte dan ook de volgende bepaling over het innen van de korentienden: ‘Den tiend-heer (...) mag om te vertienden [= de tiend vast te stellen] inryden en beginnen, aan wat hoek van 't koorn dat hem gelieft.’ En in de Costumen van het Vrije van Brugge staat een bepaling uit 1542 die inhoudt dat de tiendplichtige boer zijn vruchten niet van het land mag halen ‘ten zy dat de gheheele plaetse ghestelt zy in hoopen [= porties], omme daer naer byden thiendenaere te verthiendene alzoot behoort’. En in het oude Burgerlijk Wetboek stond nog deze bepaling: ‘De schuldpligtigen (...) zijn verpligt de hoopen of schoven gedurende vier en twintig uren op hunne akkers te laten staan, na vooraf den tiendheffer (...) te hebben doen verwittigen.’
De tienden moeten overigens niet worden verward met de beruchte tiende penning, die de hertog van Alva in 1568 in de Nederlanden probeerde in te voeren. De tiende penning was een belasting in geld, op de verkoop van onroerend goed.
Belasting in natura is niet altijd handig, en op den duur werden ook de tienden meestal in geld voldaan. Zo lezen we in het Groot Gelders Placaetboeck over een bepaling uit 1670 die inhield dat de tabakstiend ‘voortaen betaelt sal worden met ses guldens’. Maar ook de gemoderniseerde techniek om tienden te heffen riep verzet op. In 1907 werd het tiendensysteem opgeheven.