De aanvaarding van taalveranderingen
Mr. R.W. Asser - Amstelveen
Op de Onze Taal Taalkalender 2002 geeft de Taaladviesdienst antwoord op de vraag wat juist is: ‘Hem wordt voorgelezen’ of ‘Hij wordt voorgelezen.’ De Taaladviesdienst zet uiteen dat voorlezen zowel met een meewerkend als met een lijdend voorwerp gecombineerd kan worden: ‘Els leest hem [meewerkend voorwerp] een verhaal [lijdend voorwerp] voor.’ Maar wanneer het lijdend voorwerp wordt weggelaten (‘Els leest hem voor’), interpreteren taalgebruikers dat ‘hem’ soms ten onrechte als lijdend voorwerp. En omdat het lijdend voorwerp in een actieve zin bij omzetting in een passieve zin als onderwerp fungeert (vergelijk ‘De hond bijt hem’ en ‘Hij wordt gebeten’), zeggen mensen die ‘Els leest hem voor’ foutief ontleden ook: ‘Hij wordt voorgelezen door Els.’
Illustratie: Hein de Kort
De Taaladviesdienst zegt dan dat deze vorm, hoewel ontstaan door een verkeerde grammaticale interpretatie, niet hoeft te worden afgekeurd. Maar komt er een verhaal bij, dan verdient ‘Hem wordt een verhaal voorgelezen’ volgens de taaladviseurs de voorkeur boven ‘Hij wordt een verhaal voorgelezen.’
Kijk, dat geeft te denken! De Taaladviesdienst heeft een ‘voorkeur’ voor een goede zin en keurt een naar mijn overtuiging foute zin niet af. Ik nam contact op met de Taaladviesdienst. Die vergeleek ‘Hij wordt een verhaal voorgelezen’ toen met een zin als ‘Hij mankeert niets.’ Die zin - volgens de Taaladviesdienst ‘strikt genomen ook een zin met twee onderwerpen’ - wordt ‘door veel hedendaagse taaladviesboeken niet meer als fout beschouwd’. Daar sta je dan als eenvoudige taalgebruiker, met je ouderwetse opvattingen over grammatica en regels. Twee onderwerpen in één zin... Wie legt me uit hoe dat werkt? De vergelijking met ‘Hij mankeert niets’ overtuigt mij geenszins. Als mankeren tegenwoordig kennelijk wordt aangevoeld als een werkwoord dat een lijdend voorwerp bij zich kan hebben, is er toch geen sprake van twee onderwerpen?
De Taaladviesdienst wees mij op een publicatie van M.C. van den Toorn in Geschiedenis van de Nederlandse taal (1997). Hierin constateert deze een toename van ‘passieve zinnen waarin een meewerkend voorwerp als onderwerp wordt geïnterpreteerd en dientengevolge een daarmee corresponderende persoonsvorm krijgt (...) wat niet wegneemt dat velen die prijs stellen op verzorgd taalgebruik het afwijzen’. Welaan, zeg ik dan, die velen - dat zijn wij toch allemaal? En mogen wij van de deskundigen niet verwachten dat ze ons houvast geven? Als Van den Toorn zegt dat ‘We werden de deur opengedaan’ toch minder voor de hand ligt, hoe zou hij dan oordelen over ‘We werden een verhaal voorgelezen’? Let wel: toch maar één onderwerp! Maar blijkbaar vinden Van den Toorn en de Taaladviesdienst een afwijzing toch te streng tegenover al die moderne en volgens mij slordige schrijvers.
Wordt het niet tijd dat we eens kritisch kijken naar de aanvaarding van taalveranderingen? Als zulke veranderingen optreden door ‘een verkeerde grammaticale interpretatie’, mag dan niet gezegd worden dat de uitkomst ook verkeerd - dus gewoon fout - is? Zien we hier de naweeën van de revolutionaire jaren zeventig, toen grammaticaregels zo ongeveer taboe werden verklaard (‘als we elkaar maar begrijpen...’)? Of willen we niet moeilijk doen over het kennelijk tekortschietende taalonderwijs?