| |
| |
| |
Een praatjesmaker met een spraakgebrek
Taal- en spraaktechnologie in het talenonderwijs
Jan Erik Grezel
In de taalklas van de toekomst zouden kinderen Engels, Frans of Duits kunnen leren van een pratende computer. Wat doet een machine beter dan een docent van vlees en bloed? En zal zo'n computer het onderwijs veranderen? Een inventarisatie van de nog beperkte mogelijkheden van de taal- en spraaktechnologie in het talenonderwijs.
‘Stelt u zich eens voor dat u helemaal geen Duits kent’, zegt prof. dr. Gerard Westhoff, hoogleraar didactiek van de moderne vreemde talen, tegen een groep docenten Duits tijdens een studiemiddag. ‘U krijgt een baan in Duitsland en u moet in twee maanden Duits leren. Nu kunt u kiezen uit drie mogelijkheden. Eén: u gaat twee maanden in Berlijn wonen in een gastgezin waar alleen maar Duits gesproken wordt. Twee: u krijgt twee maanden lang, vijf dagen per week, acht uur per dag een privé-cursus in een internaat in Nederland. En drie: u krijgt dit boekje mee naar huis’ - en hier houdt hij het Duitse leerboek omhoog dat vrijwel alle aanwezigen in hun lessen gebruiken - ‘en u werkt dat in twee maanden door.’
Zeventig procent van de aanwezigen kiest voor de eerste mogelijkheid, de onderdompeling in het Berlijnse leven. Dertig procent wil naar het internaat. Dan kun je in het weekend tenminste nog naar huis. En er is één mevrouw die liever uit het boekje leert. Maar zij blijkt bij navraag de auteur te zijn. Westhoff toont met deze mini-enquête wat het manco is van ons talenonderwijs. Idealiter leer je een vreemde taal in de vreemdetaalomgeving. Maar het onderwijs is aan boek en schoolbank geklonken.
In 1901 intwierp dr. Marage een soort spraakmachine, die alleen klinkers voortbracht.
Uit: Scientific American, oktober 2001
| |
IJsje
Met de nieuwe taal- en spraaktechnologie kan de docent die traditie deels doorbreken. Via internet halen de leerlingen niet alleen Berlijn de klas binnen, maar bijkans de gehele wereld. Koppel er spraak aan, en je hebt een situatie die de onderdompeling in authentieke situaties aardig benadert.
Voorwaarde is wel dat de leerlingen alles zelf doen, terwijl ze volop de vreemde taal gebruiken. Dat heeft het meeste leereffect. Leren communiceren door zelf te handelen - dat is het didactisch credo anno 2001. Toen ik langgeleden de middelbare school verliet, had ik nooit een woord Frans gesproken. Frans leren praten en verstaan was het doel ook niet. Ik moest een semi-wetenschappelijke tekst uit Le Monde kunnen vertalen - en stond de eerste keer op het Gare du Nord dus met de mond vol tanden. Mijn dochter van elf kan, koud zes weken op de middelbare school, in vlekkeloos Frans een ijsje bestellen, en ook nog verstaan wat dat kost.
Het talenonderwijs heeft de omslag gemaakt van kennis naar vaardigheid. Vroeger moest je vooral veel wéten over de vreemde taal (woordbetekenissen, woordvormen, grammaticale constructies). In het huidige onderwijs leer je iets met de taal te dóén. Je hoeft s'il vous plaît niet te kunnen analyseren. Je moet die frase op het juiste moment kunnen gebruiken. Dat is de kern van de communicatieve aanpak.
| |
Advertentie
In de klas wordt daarom veel meer gepraat dan vroeger - uiteraard zo veel mogelijk in de te leren taal. ‘Doeltaal is voertaal’, is het motto van het talenonderwijs. In hun streven om tijdens de les de leerlingen voortdurend in de vreemde taal te laten spreken, luisteren, schrijven en lezen, vinden docenten steun in de taal- en spraaktechnologie. In combinatie met internetgebruik lijken de mogelijkheden legio.
Aan de Hogeschool Utrecht probeert docent Engels Theo Daselaar een en ander uit. ‘Ik laat bijvoorbeeld mijn studenten in een groepsopdracht via internet uitzoeken hoeveel een auto van een bepaald jaar in Engeland kost’, zegt Daselaar, verbonden aan de eco- | |
| |
nomische faculteit van de hogeschool. ‘Ze moeten dan gaan reageren op een internetadvertentie. Het gaat allemaal in het Engels natuurlijk: de advertenties op internet bekijken en bespreken, het onderhandelen over de prijs voorbereiden, en het telefoongesprek met de verkoper oefenen. Ze gebruiken een programma waarmee ze elke geschreven tekst van internet kunnen importeren. Er is een woordenboek aan gekoppeld. Klikken ze een woord aan, dan verschijnt een betekenisomschrijving op het scherm. Dat is op zich niks nieuws. Maar het programma hangt er ook meteen “spraak” aan. Zo kunnen studenten hun uitspraak en intonatie controleren. In de internettekst staat ergens het woord purchasing (“kopen, aanschaffen”). Dat spreken bijna alle Nederlanders verkeerd uit. Doordat er spraak aan de tekst gekoppeld is, kunnen ze met één klik van de muis de juiste uitspraak en intonatie horen, met de klemtoon op pur.’
| |
Actueel
Het programma dat deze ogenschijnlijke wonderen verricht, heet A-C-E (‘access to cyberspace for education’), en het is gemaakt door het Nederlandse bedrijf dewildecbt.com. Het analyseert razendsnel een tekst en onderscheidt onder andere de woordsoorten. Als dat gedaan is, kan de docent, of liever de student zelf, in luttele seconden een invuloefeningetje ontwerpen. Met één druk op de knop worden in de tekst alle voorzetsels vervangen door gaten, die dan vervolgens weer ingevuld moeten worden. Is dat zinvol? ‘Studenten geven aan dat ze juist van zulke klassieke oefeningen veel leren. Het programma houdt de score bij. De student ziet die bij een tweede of derde keer stijgen’, zegt Daselaar, die moet toegeven dat de spraakmogelijkheden van het programma als extratje beschouwd worden. In de praktijk gebruikt men het toch vooral om traditionele oefeningen automatisch aan te maken en te laten controleren.
‘A-C-E werkt enorm motiverend’, jubelt Dirk-Willem Sneep van dewildecbt.com. ‘En het onderwijs wordt er attractiever van. Je hebt actueel taalmateriaal, daar kan een boek nooit tegen op.’ Maar kan een leerling of student ook tegen het programma praten? ‘Je kunt wel jezelf opnemen en afluisteren, maar er is nog geen beoordelingssysteem. Aan die spraakherkenning, dus het spreken tegen de computer waarbij de machine je spraak analyseert, wordt hard gewerkt. Een flitsend dialoogje met de computer? Zover zijn we nog niet.’ De resultaten die Sneep tot nu toe bij andere programma's gezien heeft, stellen hem erg teleur. De ontwikkelaars lopen steeds tegen de grenzen van de techniek aan: de menselijke creativiteit in taalgebruik valt niet te evenaren.
| |
Technische mogelijkheden en praktische bezwaren
Voor het talenonderwijs biedt de spraaktechnologie nieuwe mogelijkheden. Zo kan aan elke tekst, in welke taal dan ook geschreven, de gesproken vorm gekoppeld worden. Dat gebeurt automatisch. De techniek die dat klusje klaart, heet TTS (text-to-speech), ook wel spraaksynthese genoemd. Het is niet alleen een handig hulpmiddel bij uitspraakproblemen. Psychologisch onderzoek toont aan dat het bij het lezen van een tekst goed is er geluid bij te hebben - je onthoudt de informatie beter als die via verschillende kanalen (het oog én het oor) binnenkomt.
De omgekeerde techniek - van spraak naar tekst - lijkt op een vorm van geautomatiseerd dicteren. Handig voor wie een hekel aan het toetsenbord heeft of met computerspierpijn kampt. Veel computers die nu gebouwd worden, zijn al uitgerust met deze techniek van automatische spraakherkenning. ‘Een heel andere tak van sport dan spraaksynthese’, zegt prof. dr. Boves, hoogleraar taal- en spraaktechnologie. ‘In het onderzoek houden wij ons vooral bezig met spraakherkenning en de mogelijkheden om de computer te laten reageren. In de onderwijspraktijk wordt de techniek mondjesmaat toegepast, en dan vooral bij het onderwijs Nederlands als tweede taal.’ Is dat niet merkwaardig? Het moderne-vreemde-talenonderwijs op de middelbare scholen is toch een veel grotere markt? ‘De spraaktechnologie stelt nogal wat eisen aan de apparatuur. De computers op de meeste middelbare scholen zijn te oud. Op de onderwijsinstellingen voor Nederlands als tweede taal (NT2) hebben ze vaak wel de goede apparatuur. Maar het ligt ook aan de docenten. Op de middelbare scholen is men minder geneigd tot vernieuwing dan in het NT2-onderwijs. Men vindt het wel best zo.’
| |
Informatie over taalprogramma's
De laatste tien jaar zijn er talloze taalprogramma's op de markt gekomen die het onderwijs in de moderne vreemde talen en het Nederlands als tweede taal (NT2) ondersteunen of deels vervangen. Maar er zijn nog nauwelijks programma's die daarbij volop gebruikmaken van spraaktechnologie. In de meeste programma's die op cd-rom verschijnen, kunnen tekstfragmenten beluisterd worden, maar terugpraten is er nog niet bij.
De Vereniging van Leraren in Levende Talen geeft op haar website voorbeelden van interactieve taalprogramma's waarbij tussen de gebruiker en het programma een vorm van (voorgebakken) communicatie ontstaat. Een daarvan is Quandary, een taalspel volgens het beproefde recept van de doolhof. De leerling komt in een wijdvertakt netwerk van gebeurtenissen terecht en moet - bijvoorbeeld in het Engels of het Frans - een uitweg zien te vinden. Hoewel er geluid aan gekoppeld kan worden, is het toch voornamelijk ‘lezen’ wat de gebruikers doen (www.levendetalen.nl).
Een indruk van het elders in het artikel besproken programma A-C-E krijgt men via de locatie www.dewildecbt.com. Voor het interactieve, maar prijzige NT2-programma ‘Nieuwe buren’ wordt onderzocht of er een spraakherkenner in te bouwen is. Maar de nieuwe versie van 2002 moet het daar nog zonder stellen (www.nieuweburen.nl).
Een bekende ontwikkelaar van spraaktechnologie is het bedrijf Lernout & Hauspie. Op zijn website is informatie over de verschillende toepassingsmogelijkheden te vinden (www.lhsl.com).
Het rapport Edut&st van Piet Desmet en Griet Beheydt van de Leuvense Universiteit geeft een actueel overzicht van het educatief gebruik van de taal- en spraaktechnologie, met talrijke webverwijzingen naar voorbeelden van programma's (www.impuls.kulak.ac.be/edutest).
| |
Rumoerig
‘Het terugspreken tegen de computer is geen probleem’, zegt ook prof. dr. Lou Boves, hoogleraar taal- en spraaktechnologie aan de Nijmeegse universiteit. ‘De grote moeilijkheid zit hem in het analyseren en interpreteren. Is het zinnig wat de gebruiker zegt? Op dat punt staan we zelfs nog niet aan het begin van een oplossing.’
Toch is Boves niet pessimistisch. ‘Op beginnersniveau zijn dialoogjes heel goed af te bakenen. Dat vergeet men vaak. Met vier of vijf woorden als antwoord ben je als beginneling al een heel eind. Daar kun je heel veel mee doen binnen een taalprogramma. Stel dat de computer vraagt: “Wat is de kleur van het jasje van het kind links op het plaatje?”, dan is het aantal mogelijke antwoorden beperkt en daardoor goed in te passen in een programma. Elk antwoord dat het programma niet herkent, wordt fout gerekend.’
Boves houdt zich vooral met deze spraakherkenning bezig: het analyseren en beoordelen door de computer van een ingesproken boodschap of reactie. Er loopt een onderzoek naar het inbouwen van de techniek in ‘Nieuwe buren’, een interactief programma voor Nederlands als tweede taal. Op dit moment
| |
| |
wordt de spraakherkenner getraind op allochtone accenten. Het Nederlandse antwoord van een Chinees of Marokkaan moet de computer immers aankunnen. Het onderzoek zal niet voor 2004 afgerond zijn.
In het pure dicteren levert de computer al wel aardige prestaties. ‘Je spreekt tegen de computer en de gesproken tekst verschijnt in geschreven vorm op het beeldscherm. Toch zie ik juist daarin niet direct goede mogelijkheden voor het onderwijs. De techniek stelt een aantal strenge voorwaarden, waaraan het onderwijs niet kan voldoen. In een schoolklas of computerlokaal is het bijvoorbeeld veel te rumoerig. Maar voor het opstellen van een contract op een advocatenkantoor is de techniek heel bruikbaar. Zo'n contract bevat veel vaste formuleringen die het programma meteen herkent.’
| |
Eigen tempo
In hoeverre geeft de nieuwe technologie een impuls aan onderwijsvernieuwing? Boves: ‘Door het gebruik van deze techniek is er meer persoonlijke aandacht mogelijk voor afzonderlijke leerlingen. Ons eerste doel is de actieve en passieve mondelinge taalvaardigheid te verbeteren: de uitspraak, de vloeiendheid van spreken, de snelheid van begrip bij het luisteren. Leerlingen en studenten kunnen in hun eigen tempo en vaak in hun eigen tijd oefenen. Heel belangrijk is dat er onmiddellijk “feedback” komt, een reactie van het programma. Dat laatste - direct commentaar krijgen op het spreken of schrijven - is zeer effectief, zo is uit onderzoek naar leerprocessen gebleken.’
Prof. dr. Lou Boves
Toch zijn er weinig onderwijsinstellingen te vinden waar al druk gewerkt wordt met een compleet pakket van programma's als A-C-E. In de praktijk kiezen scholen vaak voor een versie zonder spraakmodule, het onderdeel van het programma dat het mogelijk maakt in te spreken en antwoord terug te krijgen. Ten eerste vormen de kosten een barrière. Ook bestaat er bij docenten nog altijd angst met de sprekende computer het paard van Troje binnen te halen omdat de docent zichzelf op die manier misschien overbodig zou maken. Die angst is volstrekt ongegrond, meent Boves. Hij ziet de computer als een instrument om de taak van de docent te verlichten, de effectiviteit van het onderwijs te verhogen en leerlingen meer gericht individueel aandacht te geven.
Maar de mogelijkheden zijn vooralsnog zeer beperkt. Een volwaardige gesprekspartner in de vreemde taal is de machine niet. De docent van vlees en bloed is nog lang niet aan vervanging toe.
|
|