Raptus
Cyberpoëzie
Ingmar Heytze
who beats the big black ties and
high school and now to share
inducing sleepless nights,
inducing sleepless nights,
visited by the ravens eye.
(Allen Ginsberg, 1926-1997)
Je zou ze moeten omhelzen als je ze tegenkwam: de mensen die vinden dat échte poëzie te maken heeft met het uitwisselen van emoties. De dichter zet zijn gevoelens om in woorden, de lezer leest het gedicht en voelt zich een kort moment net zoals de dichter zich voelde. Zij omhelzen elkaar door het papier heen. De gedachte dat een computer - mits goed geprogrammeerd - zulke ‘echte’ poëzie zou kunnen schrijven, wordt door hen verwezen naar het rijk van de sciencefiction. Een computer voelt niets en kan dus ook geen gedichten produceren waar je iets bij voelt. Poëzie uit de computer zou de lezer volkomen koud laten. Of niet? Gerrit Krol heeft al in 1971 een visionair boek geschreven over een dichtende computer: APPI (‘Automatic Poetry by Pointed Information’). Krol beschrijft de werking van zo'n systeem en komt tot de conclusie dat de dichter onmisbaar is voor het gedicht.
Tegenwoordig bestaan er programma's die van dichters nog maar één ding nodig hebben: hun gedichten. De virtuele dichter ‘Ray Kurzweil's Cybernetic Poet’ analyseert het werk van een dichter, stelt een aantal mogelijke woordvolgordes vast en is dan in staat om volkomen níéuwe strofen te schrijven in de stijl van die dichter. Zo verzuchtte het programma na het ‘lezen’ van het werk van twee Amerikaanse dichteressen in een haiku:
De belangrijkste tekortkoming van het programma is dat het nog niet zo best in staat is om hele gedíchten te schrijven. Een epigrammetje of een haiku gaat nog wel, maar een coherent sonnet is domweg nog te moeilijk. Toch is de virtuele dichter op veel punten superieur aan de worstelende kunstenaar van vlees en bloed. Het creëren van nieuw werk kost de computer slechts een paar seconden. Hij zit niet vast aan één persoonlijkheid, maar kan nieuwe poëzie genereren in de stijl van alle dichters die hem ter analyse zijn aangeboden. Een mopje Keats, een stukje Shelley, een paar pakkende regels Yeats - drie paar muisklikken en het staat op uw scherm. Informeel onderzoek wees uit dat de helft van de geselecteerde computergegenereerde strofen door de proefpersonen werd aangezien voor echt dichterswerk. Op zichzelf is dat niet alarmerend, alleen moet de mythe van de unieke, doorleefde gevoelswaarde van de tekst wellicht op de helling - tenminste, aan de kant van de dichter. Bij de lezer is er niets aan de hand. Als poëzie een lezer weet te raken, wat geeft het dan hoe de tekst tot stand is gekomen? Weet u nog of u als baby de borst kreeg of een flesje? Het gaat erom dat u geen honger had. Een futuristisch aangelegde romanticus zou kunnen stellen dat het ook bij computergegenereerde poëzie nog altijd om pure emotie gaat, ook al is die dan gedestilleerd uit een verzameld werk en gepureerd door een computerprogramma. Waarom zouden bloed, zweet en tranen van een dichter meer gewicht in de schaal van het gevoel leggen dan die van een programmeur? De Tachtigers schreven het gedicht ‘Julia’ om de literaire kritiek van hun tijd belachelijk te maken; het wachten is op de debutant die na het winnen van de Buddingh'-prijs toegeeft dat hij de helft van zijn strofen uit de computer heeft getoverd.
P.S. Het gedicht waarmee deze ‘Raptus’ begon, is niet geschreven door Allen Ginsberg, maar door Ray Kurzweil's Cybernetic Poet. Het programma is te vinden op www.kurzweilcyberart.com/poetry.