| |
| |
| |
‘Nederland heeft geen buitenlandse taalpolitiek’
Interview met prof. dr. Jan W. de Vries, het gezicht van het Nederlands in de wereld
Jan Erik Grezel
Onlangs nam prof. dr. Jan W. de Vries afscheid van de Leidse universiteit. Hij was er als taalkundige en voorzitter van de opleiding ‘Dutch Studies’ bijna dertig jaar aan verbonden. Een interview over zijn zendingswerk voor de Nederlandse taal en cultuur, maar ook over het Nederlands in Indonesië, de slot-t in het Leids, en het Nederlands van buitenlanders.
‘Ik ben geridderd’, zegt prof. dr. Jan W. de Vries nog voor ik een vraag heb kunnen stellen. Toen hij in februari in Leiden afscheid nam als hoogleraar Nederlandse Taalkunde, kreeg hij een koninklijke onderscheiding: hij werd ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw. Het persbericht dat hij me toont, noemt zijn grote didactische kwaliteiten en roemt de manier waarop hij de taalkunde toegankelijk heeft gemaakt voor een breed publiek. Maar voor de meeste vakgenoten zal zijn naam altijd verbonden blijven met de studie Nederlands in het buitenland en met de opleiding ‘Dutch Studies’ in Leiden. Dat is de vierjarige studie Nederlandse taal en cultuur voor studenten uit het buitenland. De Vries zette de opleiding in 1986 op en maakte die levensvatbaar.
‘We hebben momenteel zo'n honderd studenten. De helft studeert hier maar één jaar, en volgt vooral het eerstejaarsprogramma. In het eerste jaar krijgen ze Nederlands, kunstgeschiedenis en een college dat “Cultuur en maatschappij der Nederlanden” heet. Daarnaast is er een uitgebreid excursieaanbod. Een aantrekkelijk programma.’
| |
Bronnentaal
De Vries' band met het buitenland gaat terug tot 1969. Toen kreeg hij de opdracht de afdeling Nederlands aan de Universitas Indonesia in Jakarta nieuw leven in te blazen. Enkele jaren na de soevereiniteitsoverdracht in 1949 was die afdeling gesloten. Het onderwijs, tot dan toe in het Nederlands, moest van de ene op de andere dag overschakelen op het Indonesisch. ‘Maar het Nederlands heeft nog heel lang doorgewerkt. Studenten moesten het wel passief beheersen, want het studiemateriaal was in het Nederlands. Er was geen geld om meteen alle boeken te vertalen. Men moest daarom Nederlands blijven geven, maar op het rooster heette het anders, namelijk “bahasa sumber” (“bronnentaal”), omdat het Nederlands behoorlijk uit de gratie was geraakt. Overigens, Soekarno deed tot z'n dood toe niets liever dan Nederlandse gedichten citeren die hij vroeger op school geleerd had. Soeharto heb ik nooit een woord Nederlands horen spreken, hoewel hij het wel beheerst.’
Wat moest u precies opzetten in Jakarta?
‘Een studie Nederlands op “bachelor”-niveau, te vergelijken met het oude Nederlandse kandidaatsniveau. Natuurlijk moesten studenten Nederlands leren, maar taalkundige en letterkundige scholing viel er ook onder. Daarnaast was er een onderdeel “Kennis van land en volk”.’
Welk niveau bereikte u met studenten in zo'n niet-Nederlandstalige omgeving?
‘Vooral mondeling een heel behoorlijk niveau. Een zwakte bleef de schrijfvaardigheid, met name in de hogere jaren. Daar is volgens mij nog steeds geen goede methode voor.’
| |
Ontbloten en ontgroenen
U bent drie jaar in Indonesië gebleven.
‘Ik moest weg om gezondheidsredenen. Ik werd afgekeurd voor de tropen. Toen kwam ik bij de universiteit in Leiden als taalkundige. Ik moest binnen drie jaar promoveren. Dat is gelukt. Ik deed onderzoek naar lexicale morfologie: Hoe maak je in het Nederlands nieuwe werkwoorden? Waarom betekent ontbloten “het bloot zichtbaar maken” en ontgroenen “het groen weghalen”? Ook schreef ik m'n eerste sociolinguïstische artikelen. Die handelden bijvoorbeeld over de vragen: Wanneer laten Leidenaren de slot-t weg (“Hij loop”)? Is het afhankelijk van leeftijd, sekse (nee, dat verwachtte ik ook niet) en sociale klasse? En in welke situatie spreken ze de t niet uit? In vrije conversatie doen ze het vaker dan wanneer ze iets voorlezen.’
‘Daarna verschoof mijn aandacht naar het Nederlands van buitenlanders, en dan vooral de fonetische aspecten. Het verrassendste resultaat van een onderzoek was dat een Turk een mooie, zuivere ee, die we met behulp van een computer gemaakt hadden, beter herkent dan de Hollandse studenten die we als controlegroep gebruikten. Hoe komt dat? Hier in het westen hebben we geen zuivere ee, zoals in het Duits en zoals je die ook in het oosten van Nederland hoort; de Hollandse ee eindigt op een i. Het woord
| |
| |
beet wordt door westerlingen dus herkend als “bit”. Als we het in Nijmegen hadden gedaan, waren de resultaten anders geweest.’
| |
Pecok
‘De achterliggende vraag bij mijn onderzoek was: welke klankeigenschappen van het Nederlands maken onze taal voor buitenlanders moeilijk, niet alleen bij het spreken maar ook bij het verstaan? Als iemand de p (in bijvoorbeeld pot) wat meer laat ploffen, maakt dat voor de verstaanbaarheid van het woord niet veel uit. Maar het onderscheid tussen “kort” en “lang” bij klinkers is essentieel; dat zorgt voor het verschil tussen pot en poot. Turken hebben veel moeite om dat verschil te horen, en dus ook om het bij het uitspreken te laten horen.’
‘Toen ik in 1985 buitengewoon hoogleraar werd, ben ik me gaan bezighouden met de invloed die het Nederlands op het Indonesisch heeft gehad en omgekeerd. Ik heb in het bijzonder de taal van de Indische Nederlanders bestudeerd. Je hebt bijvoorbeeld het Javindo, een Javaanse taal met Hollandse woorden. Daarnaast is er het Pecok (spreek uit “petjò”). Indonesiërs in Nederland spreken het nog, maar ze vinden het vaak een minderwaardig taaltje, alleen geschikt voor gebruik in eigen kring. De structuur is Maleis, de woordenschat is grotendeels Nederlands. De journalist Jan Boon heeft onder de schuilnaam Tjalie Robinson boekjes in het Pecok geschreven. Hij wilde de taal cultiveren om de identiteit van de groep te versterken. Maar van zijn weduwe hoorde ik dat hij z'n kinderen nota bene verbood om het thuis te spreken. Zo diep gaat dat.’
| |
Matrassen kopen
In diezelfde tijd is de afdeling Dutch Studies opgezet. Hoe is dat idee ontstaan?
‘Buitenlandse studenten die in Leiden Nederlands studeerden, lukte het vrijwel nooit om een diploma te halen. Er moest een afzonderlijke opleiding komen. We hebben een programma ontwikkeld voor buitenlanders die in Nederland een volwaardige studie Nederlands wilden doen. Het doel was hun niet alleen iets over taal- en letterkunde bij te brengen, maar ook over de geschiedenis en de kunstgeschiedenis van de Nederlanden. De universiteit wilde daar wel voor vijf jaar geld in steken, daarna moest de opleiding zichzelf bedruipen.’
Prof. dr. J.W. de Vries: ‘Ik moest voortdurend de Nederlandse ambassades ervan overtuigen dat onze cultuur niet ophoudt bij de zeventiende-eeuwse schilderkunst, het Concertgebouworkest en het Nederlands elftal.’
Wie komen er op zo'n studie af?
‘We begonnen met vier Indonesische en vijf Chinese studenten. De Chinezen verschenen nog in die grijze Mao-pakjes. De eerste studenten haalden we van het vliegveld, we hielpen ze met het inrichten van hun kamers. Onze secretaresse ging op een dag met de Indonesiërs matrassen kopen. De studenten beschouwden haar als een bediende: ze verwachtten dat zij hun matrassen zou gaan sjouwen. Na twee lastige jaren raakten we steeds breder bekend en kregen we ook studenten uit Japan, Korea, Amerika en Canada, en ook wel uit West-Europa. Maar de grote doorbraak kwam met de val van de Muur. Vanaf die tijd hebben we veel Oost-Europeanen.’
| |
Prof. dr. Jan W. de Vries
De Vries begon z'n loopbaan als onderwijzer op een Scheveningse lagere school en deed ondertussen de MO-studie Nederlands. Hij studeerde daarna Algemene Taalwetenschap, Nederlands en Indonesisch. Die laatste keus bepaalde z'n levensloop. In 1969 kreeg hij het verzoek om in Jakarta de afdeling Nederlands aan de universiteit te reanimeren.
Vanaf 1972 was hij als taalkundige werkzaam aan de Leidse universiteit. Sinds 1985 is hij in Leiden hoogleraar Nederlandse Taalkunde, vanaf 1990 in het bijzonder met betrekking tot de relatie tussen het Nederlands en andere talen. Met zijn onderzoek ging hij tot in de uithoeken van het vakgebied, zoals het Leidse dialect, het Nederlands van buitenlanders, leenwoorden in het Indonesisch, en het Nederlands in het protestantse dorpje Depok, ten zuiden van Jakarta.
Het is aan De Vries te danken dat er in Nederland sinds 1986 een universitaire studie neerlandistiek bestaat die specifiek bestemd is voor buitenlandse studenten: ‘Dutch Studies’. Van de grote hoeveelheid publicaties die op zijn naam staan, moet in ieder geval genoemd worden Het verhaal van een taal (samen met Roland Willemyns en Peter Burger). In dit boek (waarvan een herziene uitgave in voorbereiding is) wordt de geschiedenis, de ontwikkeling en de verspreiding van het Nederlands op een aantrekkelijke manier verwoord en verbeeld. Een beknopt overzicht van zijn publicaties is te vinden op de website van Onze Taal: www.onzetaal.nl/2001/05/devries.html.
| |
Wilde studenten
Ik neem aan dat ze al Nederlands kennen als ze zich hier inschrijven.
‘Nee, de meesten kennen geen woord Nederlands. In het eerste jaar ligt de nadruk op taalverwerving.’
Maar als je nog geen woord Nederlands spreekt, waarom ga je dan vanuit Kiev, Boston of Seoul naar Leiden om Dutch Studies te doen?
‘In de eerste plaats heb je studenten die in hun eigen land Engels of Duits studeren. Amerikanen kunnen voor een fractie van het bedrag dat ze in eigen land zouden moeten betalen, een jaar naar Nederland. De tweede groep zijn de beursstudenten. In de derde plaats zijn er studenten die betaald worden door hun eigen universiteit. Dat zijn bijvoorbeeld mensen die docent Duits worden maar er Nederlands bij doen. Dan kunnen ze dat ook gaan geven. En in de vierde plaats de “wilde” studenten. Die melden zich aan omdat ze bijvoorbeeld een vriend of vriendin in Nederland hebben. In het derde jaar zit op dit moment de vrouw van de Russische ambassadeur. Zij doet het uit pure liefhebberij.’
De mogelijkheid van een beurs is toch een magere motivatie. Zijn er geen inhoudelijke redenen?
‘Natuurlijk vragen wij daarnaar. Vaak wijzen de studenten op hun belangstelling voor de cultuur en de geschiedenis. De Gouden Eeuw maakt nog steeds grote indruk in het buitenland. In al die jaren heb ik
| |
| |
zelden iemand getroffen die voor Dutch Studies koos vanwege de Nederlandse literatuur of interessante taalkundige aspecten van het Nederlands.’
| |
Nederlands als geheimtaal
Ooit kwam Jan W. de Vries toevallig op het spoor van travestieten in Jakarta die het Nederlands als geheimtaal en als ‘prestigetaal’ gebruiken. In 1989 schreef hij er in het tijdschrift Ons Erfdeel een boeiend verhaal over.
Het begint op een avond op het terras van een Nederlandse kennis. Die woont aan een pleintje in de chique wijk Menteng. ‘Een uur na het invallen van de duisternis - het is er om zes uur donker - kwamen vanachter de struiken en bananebomen aan de rand van het pleintje travestieten tevoorschijn. Uitdagend fraai verzorgd: een kort strak rokje als billen en benen het toestonden doordat de mannelijke hoekigheid ontbrak, of een lange rok met een split tot bovenaan de dij (...) Al gauw begon het druk te worden op het deftige pleintje. (...) Auto's reden langzaam voorbij en ook steeds meer wandelaars maakten juist dit straatje om. Travestieten en passanten ondernamen toenaderingspogingen.’
Dat deed De Vries ook, maar met de oprechte bedoelingen van de taalkundige. In de weken die volgden, wint hij het vertrouwen van de groep. De Vries beschrijft hoe anders de rol van travestieten in de Indonesische samenleving is dan in de westerse wereld. Hij brengt ook de talen en codes die ze gebruiken in kaart. Zo spreken de travestieten ‘speeltalen’: variaties op het Indonesisch waarbij bepaalde klinkers of uitgangen systematisch vervangen zijn door andere, ongeveer zoals kinderen dat ook doen. ‘Van ieder woord is de op een na laatste klinker een e, en alles wat op deze e volgt, wordt vervangen door ong. Zo wordt banci (spreek uit [bantji], de informele naam voor een travestiet) vervangen door bencong.’ Deze speeltaal wordt daarom het Ong-ong genoemd.
Het Nederlands fungeert bij de travestieten als geheimtaal, waarmee ze zich onderscheiden van collega's van minder allooi. ‘In Indonesië bewijst het gebruik van het Nederlands nog steeds dat men een goede opvoeding heeft genoten.’
| |
Diepgang
Hoe ziet de studie eruit voor de mensen die langer dan een jaar blijven?
‘Het tweede jaar biedt een inleiding in de historische en moderne taalkunde. Verder zijn er uiteraard colleges oude en moderne letterkunde, én vaderlandse (dus Nederlandse) geschiedenis. In het derde jaar kiezen de studenten een specialisatie: taalkunde, letterkunde, geschiedenis of kunstgeschiedenis. De studie heeft ook een onderdeel vakdidactiek. En het laatste jaar staat in het teken van de scriptie.’
Met mensen die in het eerste jaar nog Nederlands moeten leren, kun je in het tweede jaar toch nauwelijks serieus taalkunde beoefenen? Hoe is het niveau als je het vergelijkt met Nederlandse studenten?
‘Buitenlanders die bij Dutch Studies afstuderen, hebben veel minder literatuur gelezen. Maar verder variëren de scripties qua diepgang net zo als bij de Nederlandse studenten. We hebben ook drie proefschriften afgeleverd. Twee daarvan waren taalkundig. Er is een Indonesiër bij mij gepromoveerd op de problemen die rijzen bij het maken van een Indonesisch-Nederlands woordenboek. Om een voorbeeld te noemen: wij hebben de woorden voet en been. In het Indonesisch worden beide gedekt door het woord kaki. Hoe moet je de betekenis van kaki tegenover voet en been precies afbakenen?’
Wat zijn de beroepsperspectieven voor een buitenlander met een doctors- of doctorandustitel in Dutch Studies?
‘Afgestudeerden gaan terug en worden vaak docent. Anderen komen terecht in het bedrijfsleven, bijvoorbeeld bij de vestiging van een Nederlandse bank in hun eigen land. Sommigen krijgen een baan op een ambassade, hier of in Brussel. En er zijn studenten die blijven hangen. Het kan ook gebeuren dat iemand niets meer met z'n studie doet. Een bij mij gepromoveerde Chinees heeft wel een goede baan in het bedrijfsleven gekregen, maar hij is verloren voor de wetenschap. Hij kwam uit Shanghai. Ik wilde daar een afdeling Nederlands opzetten - met hem als hoofd. Dat is mislukt, onder andere omdat “Peking” het tegenhield. Misschien heb ik het onhandig aangepakt. Dat beschouw ik als een van de mislukkingen in mijn leven.’
Travestieten in Jakarta. Foto: © Arjan Onderdenwijngaard
| |
Consolideren
Wat is er de afgelopen vijftien jaar aan de studie veranderd? Zijn er nieuwe onderdelen toegevoegd?
‘De opleiding denkt nu na over een component voor theoretische maar vooral praktische vertaalwetenschap. Daar is grote behoefte aan en de beroepsmogelijkheden voor de studenten worden erdoor uitgebreid.’
‘Wat sterk is veranderd, is het taalvaardigheidsonderwijs. Ik moet vaststellen dat de studenten nu een betere mondelinge taalvaardigheid hebben dan toen ik er voor een groot deel verantwoordelijk voor was. Waarschijnlijk geven de huidige docenten beter les dan ik vroeger. Ik ben nog te veel de oude lesgever die voortdurend aan het woord is. Ik ga ze onmiddellijk verbeteren. De jonge collega's laten de studenten maar aanpraten en komen na afloop met selectief commentaar. Als ik ingrijp, ben ik weer een paar minuten aan het woord. Ook wil ik dan alles taalkundig verantwoorden. Dat is mijn fout.’
Zit er nog groei in Dutch Studies?
‘We hebben al een sterke groei doorgemaakt. Nu is het de tijd van consolideren. Dat kost ook energie. Ik moest voortdurend de Nederlandse ambassades ervan overtuigen dat onze cultuur niet ophoudt bij de zeventiende-eeuwse schilderkunst, het Concertgebouworkest en het Nederlands elftal. De Nederlandse taal en de letterkunde zijn ook de moeite waard. Maar Nederland heeft geen buitenlandse taalpolitiek. Ik heb in mijn werk veel moeten reizen om Dutch Studies bekendheid te geven.’
U wordt inderdaad geroemd om uw apostolische arbeid voor de neerlandistiek in het buitenland. Hoe moet dat verder, nu u vertrekt?
‘Het is zeer spijtig dat ik voorlopig niet opgevolgd word. De benoemingscommissie is het niet eens geworden over een kandidaat. En als er geen hoogleraar is, is er ook geen duidelijk gezicht in het buitenland.’
|
|