Vergeten woorden
Padoog
Hans Heestermans
Het kan weleens gebeuren dat er een klein maar venijnig ontstekinkje aan je ooglid ontstaat. Bij mij altijd aan het onderste ooglid, maar dat kan toeval zijn. Voor zo'n gezwelletje bestaan veel namen, die allemaal op een vergelijking berusten. In het Grieks heet het ongemakje chalazion (‘hagelkorrel’), en die benaming komt ook in het Nederlands voor. In verscheidene dialecten zijn er woorden voor dit ‘strontje’, die iets als ‘eelt’ of ‘knoest’ betekenen: war ‘knoest’; weer, wee(r)n, weeroog en weendel, die alle de grondbetekenis ‘eelt’ gemeen hebben. En niet die van ‘weder’, zoals het onderstaande citaat ten onrechte suggereert.
Er is nog een soort van aandoening op de oogen, die door den wind (...), door hagelbuijen en onweder, of zeevlammen veroorzaakt wordt en de oogen tranen doet, somtijds tot verettering overslaat; en de oogklieren verstramt; dit noemt men dan weer-oog, als zijnde door het weder veroorzaakt.
(J. Le Francq van Berkhey, Natuurlijke Historie van Holland, 1810)
In West-Brabant heet een oog dat voorzien is van zo'n gezwelletje een ‘padoog’, en elders wordt die gerstekorrel ook wel ‘paddenscheet’ genoemd. Deze namen zouden berusten op het volksgeloof dat het vocht dat een pad uitscheidt, schadelijk is voor de ogen. ‘Er heeft een pad op mijn oog gescheten’, zeiden we in mijn jeugd in Bergen op Zoom als we zo'n strontje op ons ooglid hadden. Volgens het volksgeloof kon dat paddenspuwsel zelfs de dood veroorzaken.
Men tredet die padde wel soe lange, dat sy van sich spyet.
(G.J. Meyer, Oude Nederlandsche Spreuken en Spreekwoorden, 1836)
Letterlijk vertaald staat hier: men kan zo lang op een pad trappen, tot ze van zich af spuwt. Dat werd ook wel gezegd om aan te geven: je moet iemands geduld niet al te veel op de proef stellen.
Naast paddenscheet en padoog komen ook de woorden paddenschijter en paddenpisser voor. Dat is merkwaardig. Die paddenscheet was, als scheet van een pad, nog wel uit dat volksgeloof te verklaren. Maar paddenschijter en paddenpisser kunnen alleen maar geïnterpreteerd worden als ‘iemand die op een pad pist of schijt’. En dat is, in de context van het genoemde volksgeloof, natuurlijk onzin.
Dus moet er naar een andere verklaring gezocht worden. En die is er ook. Er zijn vele volksgeloven en een daarvan houdt het volgende in: iemand die zijn behoeften doet op de openbare weg, krijgt een strontje op zijn oog.
Ick verseker v (...) so wie dat pisset tusscen twe huysen of tegens die sonne dat die daer of criget die twerne op die oge of roye ogen. [Ik verzeker u dat wie tussen twee huizen of in de open lucht een plas doet, die krijgt het ‘weer’ op zijn ogen of rode ogen.]
(Die Euangelien Vanden spinrocke metter glosen bescreuen ter eeren van den vrouwen, ca. 1500)
Pad staat in paddenschijter en paddenpisser dus niet voor het diertje, maar voor ‘weg’. Die opvatting wordt nog versterkt door het bestaan van het woord weegscheet of wegenscheet, waarin het eerste lid niet anders dan als ‘pad, weg’ geïnterpreteerd kan worden.
U weet dat de taalgebruiker graag wat met de taal speelt; hij jongleert er wat mee. Als er zoveel fecaliën in een groep van gelijkbetekenende woorden zitten, dan gaat hij een variant bedenken. Zo greep hij ooit naar het bestaande woord pissebed, en hechtte ook daar de betekenis ‘strontje’ aan.