| |
| |
| |
[Nummer 10]
| |
| |
| |
‘Doe maar of je thuis bent’
Hoe het Nederlands steeds informeler werd
Peter Burger en Jaap de Jong
Majesteit werd mevrouw, Bloemencentrum Appel werd Bloemencentrum René en in moderne zakenbrieven is de ‘respectplaats’ definitief verdwenen. Honderd jaar informalisering: van Nederlandsch met een stijve boord naar Nederlands met het bovenste knoopje open.
Nederland omstreeks 1900 was een standenmaatschappij. De rijke bovenlaag en de Franssprekende adel maakten de dienst uit en gesteven omgangsvormen waren de rigueur. De politici waren nog ware vaders des vaderlands - tenminste, voor de eigen achterban. Algemeen kiesrecht bestond niet: pas vanaf 1917 mochten mannen ongeacht hun inkomen hun stem uitbrengen, vrouwen twee jaar later. De burgerij viel uiteen in aanzienlijke burgerij, gegoede middenstand en kleine burgerij.
God was de HEERE HEERE en Zijn dienaren - de dominee galmend in de tale Kanaäns en de pastoor in het Latijn - hielden de kudde bijeen, dicht bij de eigen zuil. Het gemeenschapsleven was georganiseerd volgens geloofsovertuiging, tot aan de spreekwoordelijk geworden geitenfokvereniging toe. Ze bestonden trouwens echt, de Rooms-katholieke Provinciale Bond van Geitenfokverenigingen in Zuid-Holland en zijn tegenhangers voor andere gezindten.
Ook de huishoudens waren overzichtelijk georganiseerd. Trouwen was standaard, de man werkte, de vrouw zorgde voor eten, (kook)was en kinderen. Of ze liet die zorg over aan personeel: rond 1900 liepen er in een op de tien huishoudens een of meer dienstmeiden, knechts, hitjes, werksters, naaisters en/of tuinlieden rond. Kinderen zeiden jij tegen de dienstmeid, al was ze zeventig, en de dienstmeid zei u tegen de kinderen, in ieder geval vanaf hun zestiende of zeventiende.
| |
De wereld volgens Geerling
Men kende zijn plaats, en in geval van onzekerheid wezen papieren gidsen de juiste weg. Een brief schrijven aan een hogergeplaatste, bijvoorbeeld, was geen sinecure, zoals mag blijken uit de vijftiende druk van het toonaangevende correspondentieboek Geerling's briefsteller (1920): ‘Ongepast zou 't wezen, aan een persoon die in rang boven ons staat, vragen ter beantwoording voor te leggen; kan men dit somtijds niet vermijden, dan moet men ten minste een gepaste, beleefde inkleeding aan de vraag weten te geven. Voor ongemanierd zou doorgaan, als men bij 't vermelden van een der verwanten van den persoon, aan wien het schrijven gericht is, kortweg zeide: “Uw Vader, Uw Moeder,” enz.; men zegge liever: “Mijnheer Uw Vader, Mevrouw Uw Moeder.”’
Koningin Juliana wilde in 1963 niet langer met Majesteit maar met Mevrouw aangesproken worden.
Foto: A. Tydeman
Fotoarchief Rijksvoorlichtingsdienst
Ook het uiterlijk van de brief was afhankelijk van rangen en standen. Waar schrijf je de aanhef of, zoals Geerling die noemde, de aanspraak? Het antwoord van Geerling weerspiegelt een standencultuur die voor ons, driekwart eeuw later, bijna even exotisch is als de Japanse of Javaanse: ‘Men plaatse die aanspraak op twee of meer vingerbreedten van den bovenrand en late dezelfde open ruimte tusschen haar en den eersten regel. Hoe hooger de persoon, aan wien de brief is gericht, in rang boven den schrijver staat, des te grooter moet deze ruimte zijn,
| |
| |
zoodat dikwijls de eerste regel van den brief in 't midden van 't blad valt.’ Deze witruimte had zelfs een naam: de ‘respectplaats’.
In het privé-leven was het kennelijk zo moeilijk de juiste toon te treffen dat Geerling zelfs voor familiaire en amoureuze situaties een standaardbrief aanbiedt. De burger die de politie om hulp verzoekt tegen belletjetrekkende kwajongens, de broer die zijn zus een nieuwjaarswens stuurt (‘Veel heil en zegen, geliefde zuster! zij uw deel in dit nieuw begonnen jaar’) en de man die zijn neef namens de zoon van een vriend vraagt om de hand van zijn dochter - ze deden geen van allen tevergeefs een beroep op Geerling of zijn collega-adviseurs.
Speciaal voor militairen bestemd waren de Aanwijzingen omtrent vormen en briefwisseling, een uitgave van het Ministerie van Oorlog uit 1948. Een van de voorbeeldbrieven hieruit maakt duidelijk tot welke bizarre stijlbloempjes de fixatie op formaliteiten kon leiden: ‘Hoogweledelgeboren Heer, Hierbij heb ik de eer u te berichten dat mijn zoon gisterenavond een ernstig auto-ongeluk is overkomen, waardoor hij in onmiddellijk levensgevaar verkeert. (...) Met de verzekering van mijn bijzondere hoogachting heb ik de eer te zijn, Uw dienstwillige... Majoor der Artillerie.’ Werd het geen tijd deze dode formules af te schaffen?
Illustratie: Frank Dam
| |
Nivellering
In Frankrijk was de vorstelijke en adellijke titulatuur al na de val van het Tweede Keizerrijk, in 1871, officieel afgeschaft. In de Verenigde Staten zijn ze er niet eens serieus aan begonnen. Maar in Nederland heeft de titulatuur de Tweede Wereldoorlog ruimschoots overleefd. In 1951 werd evenwel op initiatief van koningin Juliana besloten dat in brieven aan de Koningin woorden als Hoogstderzelve en met diepe eerbied weggelaten zouden worden. In 1963 verzocht zij opnieuw om soberheid: geen onderdanige dienaar en gehoorzame onderdaan meer. Ook wenste zij niet meer als Majesteit maar als Mevrouw te worden aangesproken.
Ministers als Geertsema en Cals hebben in de jaren zestig geprobeerd van de titulatuur af te komen, maar het duurde tot diep in de jaren zeventig voordat het systeem in de semi-zakelijke en privé-correspondentie van particulieren bijna geheel in onbruik raakte. Veel mensen van adel voerden in de jaren zeventig hun titels niet meer; het belemmerde hen zelfs in hun carrièremogelijkheden. Grote bedrijven en instellingen als de Gemeenschappelijke Administratiekantoren versoberden de titulatuur in hun zakelijke correspondentie. De Weledelgestrenge Vrouwe Mevrouw Ir. C. Swankhuisen in de adressering werd Mevrouw ir. C. Swankhuisen. De aanhef Hooggeachte Mevrouw werd Geachte mevrouw Swankhuisen. Eindelijk raakte de standenmaatschappij dus genivelleerd - althans op briefpapier.
| |
Asociale ambtenarentaal
Ook de taal van de overheid ondervond steeds meer kritiek. In 1943 hield C. Lans in Een nieuwe ambtenaar, een nieuwe stijl al een pleidooi om de onduidelijke ‘bureaustijl’ te veranderen, want ‘in de beste gevallen doet de ambtenarenstal alleen maar gewrongen en onnatuurlijk aan’. Veel veranderde er aanvankelijk nog niet, maar rond 1970 kwam een stroom van klachten los over de onbegrijpelijke en afstandelijke ambtenarentaal.
Omstreeks 1987 spraken jongeren tussen de veertien en zeventien hun ouders bijna allemaal aan met je en jij. Hun ouders hoorden ze echter overwegend u zeggen tegen hun grootouders.
In 1973 stelde Tweede-Kamervoorzitter Vondeling de Commissie Duidelijke Taal in, die het taalverkeer tussen overheid en burger moest verbeteren. Er werden handleidingen samengesteld (zoals Jan Renkema's Schrijfwijzer) en prijzen uitgereikt voor leesbaar
| |
| |
ambtelijk proza. Ambtenaren werden op cursus gestuurd om te leren minder onpersoonlijk, ingewikkeld, wijdlopig en traditioneel te schrijven. En Vondeling en Renkema publiceerden De troonrede van Ridderzaal naar huiskamer, waarin ze de troonrede van 1975 in begrijpelijk Nederlands herschreven.
Langzaam maar zeker worden er steeds minder intimiderende brieven geschreven als: ‘U dient zich maandagochtend a.s. om 9.00 uur te melden voor een onderhoud met een ambtenaar van de Sociale Dienst. In geval van verhindering dient u dit onverwijld door te geven.’ Op cursus leren ambtenaren in de schoenen van de lezer te gaan staan en zich niet te verschuilen achter zulke onpersoonlijke frasen.
Als burgers toch een ambtelijke dreigbrief ontvangen zonder motivatie en zelfs zonder aanhef, accepteren ze die toon steeds minder: ze eisen respect. Een gedetineerde uit de gevangenis De Grittenborgh in Hoogeveen diende in 1993 een klacht in bij de Nationale Ombudsman omdat staatssecretaris van Justitie Kosto hem een brief zonder aanhef en afsluiting had geschreven. Kosto betoogde dat het toch vooral ging om de inhoud, maar de Ombudsman stelde de klager in het gelijk: brieven behoren een aanhef en afsluiting te hebben, zeker niet-standaardbrieven. ‘Een dergelijke werkwijze past bij een moderne, open communicatie met burgers.’
| |
Steeds persoonlijker
Jijen en jouen als commercieel ‘concept’: uit de Ikeacatalogus 2000.
De nivellering van de standenmaatschappij kwam op tal van manieren tot uiting in de taal: in de veranderende toon die overheid en burger tegen elkaar aansloegen, in de afbrokkeling van de titulatuur, en in de afschaffing van de groetplicht binnen het leger. En ook in een veranderend gebruik van jij en u. U zeggen tegen ouders is in minder dan een eeuw grotendeels verdwenen. Omstreeks 1987 spraken jongeren tussen de veertien en zeventien hun ouders bijna allemaal aan met je en jij. Hun ouders hoorden ze echter overwegend u zeggen tegen hun grootouders. (Zie ook het kader op de volgende bladzijde.)
Openbare taal raakte zijn kathederkarakter kwijt. Op radio en televisie, in kranten en tijdschriften, gingen Nederlanders elkaar steeds gelijkvloerser - sommigen zouden zeggen platvloerser - aanspreken. Iedereen was gelijk - maar niet iedereen was hetzelfde, want tegelijkertijd gingen we ons meer als individu presenteren. Persoonlijker. En zo willen we ook worden aangesproken.
Wie vroeger een zaak begon, liet bijvoorbeeld met trots de achternaam op de etalageruit schilderen: Bloemencentrum Appel. Of, als hij gezegend was met nageslacht, Bloemencentrum Appel en Zonen. Tegenwoordig wordt het steeds gebruikelijker om je zaak Bloemencentrum René Appel te noemen, of zelfs Bloemstylist René. Of Pauline Bloembinders, Carla's koffiesalon, Snackbar Nel, Gilbert Haarmode. Iedereen mag onze voornaam weten.
Wie in de jaren negentig een bedrijf opbelt, loopt een goede kans een werknemer aan de lijn te krijgen die opneemt met ‘Afdeling Civiele Techniek, met Sandra’ of ‘Beheerszaken, met Stanley’. Soms laten Sandra en Stanley zelfs de bedrijfsnaam achterwege, zodat we niet weten of we wel met de juiste instelling zijn verbonden. Werknemers willen blijkbaar geen anoniem onderdeel van een anonieme organisatie zijn.
Sommige bedrijven gaan zover dat ze een persoonlijke aanpak aan hun werknemers voorschrijven. Ikea verplicht haar personeel de klant met je en jij aan te spreken. Ook op de reclameposters waarmee de filialen behangen zijn, worden de klanten getutoyeerd: ‘Je bedient jezelf’, ‘Je zet het zelf in elkaar.’ Een opgewekte stem uit de luidspreker zegt: ‘Ben, toestel veertien.’ En de directeur heet hier gewoon ‘Ed’, zegt het meisje achter de kassa. De personalisering is bij Ikea een commercieel ‘concept’ geworden.
| |
Contact- en rouwadvertenties
Een contactadvertentie lijkt een vanzelfsprekende gelegenheid om je persoonlijk te presenteren. Maar dat is lang niet altijd zo geweest. Tot ver na de Tweede Wereldoorlog stelden Nederlanders die een huwelijkspartner zochten zich allereerst voor als lid van een bepaalde stand en een bepaalde zuil. In 1947 zoekt een rooms-katholieke weduwnaar in de Volkskrant kennismaking met een ‘katholieke weduwe of jongedochter uit de werkmansstand’. In 1959 zoekt een ‘eenv. besch. meisje van 31’ in Het Parool ‘een heer uit ambten.-, nette arb.- of middenstand’. Deze adverteerders waren meer of minder bemiddeld, van een bepaalde leeftijd, en uit een bepaalde woonplaats, maar daar bleef het bij. Hobby's, laat staan erotische hobby's - vergeet het maar.
De psycholoog Zeegers, die op contactadvertenties promoveerde, laat zien dat vanaf de jaren veertig standsverschillen minder belangrijk zijn geworden. De woorden dame en heer verdwenen, net als net, beschaafd en degelijk. Pas sinds het midden van de
| |
| |
jaren zestig geven de adverteerders steeds meer persoonlijke informatie: uiterlijk, hobby's, seksuele voorkeuren, enzovoort. Een advertentie uit 1981: ‘Ik houd van middeleeuwse muziek, klassieke muziek, volksmuziek, stilte, Huxley, Hesse, Goethe, Schneider, Krancken, Jung, tuinieren, dieren, natuur, dingen zelf maken, pianospelen en nog veel meer.’ En nog veel meer!
Ook in overlijdensadvertenties verdwenen in de tweede helft van de eeuw de standaardformuleringen. Herman Franke signaleert in zijn studie De dood in het leven van alledag (1985) dat na de Tweede Wereldoorlog het vaste ‘Heden is overleden...’ wordt afgewisseld, eerst met heengegaan, later - vanaf 1970 - met allerlei andere woorden. De meest vernieuwende varianten verschenen in de Volkskrant. Franke citeert uit 1984 een advertentie voor ene ‘Jaap’, met de tekst: ‘Het was kort maar krachtig. Samen hebben wij ervan genoten.’ Gevolgd door 29 voornamen.
| |
Exhibitionisme
Ook voor gevoelens kwam meer plaats in rouwadvertenties. Het grootste deel van de eeuw was het niet gepast om uitzinnig verdriet te uiten. Men sprak van ‘zware slag’, ‘groot verdriet’, ‘leedwezen’ - meer niet. Pas sinds de jaren tachtig kunnen nabestaanden ‘volkomen verslagen’ en ‘ontroostbaar’ zijn, en is de overledene niet alleen ‘geliefd’ meer, maar ook ‘geweldig’ en ‘onvergetelijk’. Ook de persoonlijke dichtregels, spreuken en andere citaten zijn een nieuwigheid van de jaren zeventig en vooral tachtig.
Dat het even duurde voor het evenwicht tussen afstand en intimiteit gevonden was, blijkt uit het verwijt van exhibitionisme dat de Volkskrant-lezers, die in al deze ontwikkelingen vooropliepen, in de jaren tachtig gemaakt werd. Houd rouwadvertenties zakelijk, had Libelle - altijd een betrouwbare graadmeter voor de grenzen van de betamelijkheid - nog aangeraden in 1980. Inmiddels lijkt die opwinding echter geluwd. Daardoor is het deel van ons leven dat we niet meer binnenskamers hoeven te houden maar met meer mensen kunnen delen, weer groter geworden.
Meer Nederlanders lijken zich thuis te voelen in hun eigen taal dan honderd jaar geleden, toen zij op hun tenen moesten lopen om aan de kathedertaalnorm te voldoen, en toen zij zich in groten getale tot gidsen als die van Geerling wendden om hun zus een gelukkig nieuwjaar te wensen.
De losse omgangsvormen lijken nog steeds terrein te winnen. We spreken in het openbaar zoals we tegen onze vrienden praten: ‘Doe maar of je thuis bent.’ Onlangs viel ons oog op een interview waarin TMF-veejay Sylvana Simons zegt: ‘Veel mensen zijn enorm bang om alleen te zijn. Ze hebben liever een kutrelatie dan geen relatie.’ Op 7 augustus 1999 komt die kutrelatie gewoon in de krant. Zowel in de lopende tekst als in het aandachttrekkende fotobijschrift. Niet in een jongerenblad of een avant-gardistisch tijdschrift dat brave burgers wil choqueren, maar in de gewoonste krant van Nederland, het Algemeen Dagblad.
Dit is een sterk bekorte versie van het hoofdstuk ‘Hi, ha, hondenlul! Hoe het Nederlands steeds informeler werd’ uit het Taalboek van de eeuw, onder redactie van Peter Burger en Jaap de Jong, dat in november 1999 verschijnt bij Sdu Uitgevers.
| |
Jijen en jouen
Al in het begin van de twintigste eeuw begonnen kinderen hun ouders te tutoyeren, tot afgrijzen van behoudende geesten zoals Charivarius, de taalpaus van die jaren. Omstreeks 1920 klaagde hij in een gedicht over ‘de jeugd van tegenwoordig’ (hoe oud zou die uitdrukking zijn?) dat de eerbied voor ouderen weg was: ‘Zooals ze tot hun ouders zeggen “je” en “jou” en “jij”, / Zoo doen ze “jeen-jij-en-jou” met heel de maatschappij...’
De geschiedschrijver van de woordjes jij en u hoeft voor de afgelopen eeuw niet alleen af te gaan op knorrige uitspraken en toevallige anekdotes. Sinds de jaren zeventig hebben taalkundigen de verschuiving in de aanspreekvormen ook kwantitatief grondig onderzocht. Uit hun studies blijkt dat u-zeggen tegen ouders in minder dan een eeuw grotendeels is verdwenen.
Deze wijziging is begonnen in de hogere kringen: uit een onderzoek uit 1986-1987 bleek het percentage jij-zeggers op te lopen met het beroep van de vader. De latere en vooralsnog zwakkere trend van kinderen die hun ouders aanspreken met de voornaam heeft dezelfde oorsprong.
De opvallende verschuiving in aanspreekvormen, in en buiten het gezin, lijkt een overduidelijk bewijs voor gelijkwaardiger omgangsvormen. Maar dat is maar een deel van de waarheid, zo waarschuwde de taalkundige Van den Toorn in 1977. Het is eerder zo dat de betekenis van de voornaamwoorden jij en u is veranderd. Iedereen binnen onze kring van familie, vrienden en collega's tutoyeren we, ongeacht macht of leeftijd - kinderen zeggen ook steeds vaker jij tegen hun grootouders en tegen ouders van vriendjes. En iedereen buiten die intieme kring spreken we aan met u; met dat woord drukken we de afstand uit die we voelen. In de woorden van de taalkundige: u is de afgelopen eeuw veranderd van een beleefdheids- in een distantiepronomen, en jij van een vertrouwelijkheids- in een solidariteitspronomen.
|
|