Geschiedenis op straat
Riemer Reinsma
De Bleek
Dorpsbleek met bleekwachtershuis in Losser.
Foto: Gemeente Losser
Van Middelburg tot Hattem en van Woerden tot Venray: de straatnaam Bleek is wijdverspreid. Een bleek was een grasveld - ‘grasplein’, zegt het Woordenboek der Nederlandsche Taal - buiten de bebouwde kom van dorp of stad. Het vrouwelijk deel van de bevolking deed er, staande op houten vlonders, de was in de bleeksloten die het bleekveld doorsneden, of in de beek die erlangs kabbelde. Er werd met de hand gewassen. In de tijden vóór Sunil en Dreft deed men de was vaak met warm water waarin de as van populierenhout was opgelost. Daarna werd het wasgoed uitgespreid op het bleekveld. De zon deed dienst als bleekmiddel. Ten slotte werd de was te drogen gehangen.
Zo'n bleekveld is nog in volle glorie - zij het zonder wasvrouwen - te zien in het Overijsselse dorp Losser, waar de straatnaam Bleek overigens ontbreekt. Omdat er ook in vroeger eeuwen weleens iets gestolen werd, was er in Losser een bleekwachter aangesteld, die de zaak vanuit zijn bleekwachtershuisje in de gaten hield. Dat huisje staat er nog steeds.
Andere bleekvelden waren het werkterrein van een wasserij. Bijvoorbeeld in Soest. Toen deze wasserij na verloop van tijd op meer geavanceerde bleektechnieken was overgegaan, verdween dit bleekveld; de wasserij zelf is er tot 1984 blijven staan. Sindsdien herinnert alleen de naam Bleekveld hier nog aan zongebleekt linnengoed.
Private bleekveldjes waren er ook. Het Algemeen huishoudelijk, natuur-, zedekundig en kunstwoordenboek van M.N. Chomel (eind 18de eeuw) meldt: ‘Onze Nederlandsche Vrouwtjes (draagen) wel zorg, dat wanneer door hunne Mannen eenen Hof of Tuin wordt aangelegd, er vooral een vakje werdt afgezonderd, om tot een Bleek ten minsten voor een Kinderwasch voldoende, te verstrekken.’
Het bleekveldwezen liet zijn sporen achter in een spreekwoord dat onze taal allang weer verlaten heeft. ‘Die eerst op den bleeck komt, magh leggen daer hy wilt’, schreef Johan de Brune in zijn Bankket-werk van goede gedagten (1658), hetgeen waarschijnlijk zoveel wilde zeggen als ‘wie het eerst komt, die het eerst maalt’.
Beroemd waren in de 17de en 18de eeuw de blekerijen die bij Haarlem aan de voet van de duinen lagen. Ze waren zo beroemd dat ze in het verre Antwerpen aanleiding gaven tot de geboorte van een spottende uitdrukking. Van iemand die een opvallend hoge witte boord droeg, zegt (of zei) men daar: ‘hij heeft de Haarlemse bleek bestolen’.