Uit de jaargangen
De taal in België.
In België bestaat sedert eenige jaren een vereeniging, die zich de bevordering van de zuiverheid der taal heeft ten doel gesteld. Zij noemt zich: Vereeniging voor Beschaafde Omgangstaal; zij is gevestigd te Oude-God (Antwerpen), houdt bijeenkomsten en lezingen en geeft, evenals wij, een maandblad uit.
Ook België heeft zijn taalzorgen en het is begrijpelijk dat men ook daar bij het zuiveren van zijn taal behoefte gevoelt aan leiding. Wij kennen allen de vreemdsoortige taal, die men daar te lande kan aantreffen, vertaald Fransch, en zóó slecht vertaald, dat het er soms den schijn van heeft, als een parodie bedoeld te zijn; en stellig verricht de vereeniging nuttig werk, als zij er naar streeft, dat uitdrukkingen als: nonkel, masoeur, velo, aanbevolen brief, borduur (voor trottoirband), voorbehouden (besproken) plaats, vier uren en half gaans, en vele dergelijke, worden uitgebannen. En het kan de taal van onze Zuiderbroeders slechts ten goede komen, als dezen zich gaan afvragen of uitdrukkingen als: wat zegt em, dees boek, dees jaar, op stap gaan (in den pas loopen), een valling hebben (verkoudheid), een ingebeelde (denkbeeldige) vijand, enz., wel tot de ‘beschaafde’ taal behooren. Maar onze vrienden mogen toch wel toezien, dat zij daarbij niet de grenzen overschrijden. Is het ‘onbeschaafd’, woorden te bezigen, die van oudsher tot de taal van een volk hebben behoord en die alleen maar bij een deel van dat volk in vergetelheid zijn geraakt? Is ‘metselen’ beschaafder dan ‘metsen’, ‘beddesprei’ beschaafder dan ‘bedsprei’? Is het een teeken van beschaving, dat wij, Noord-Nederlanders, spreken van ‘redacteur’ en niet van ‘opsteller’, van ‘douanekantoor’ en niet van ‘tolhuis’? Is een ‘streektaal’ per se ‘onbeschaafd’? Zouden waarlijk geboorling, boorling, boorlingske moeten wijken voor ons ‘baby’?
Laten onze vrienden in het Zuiden in hun ijver niet te ver gaan. Stellig zullen zij in vele gevallen met voordeel den blik naar het Noorden kunnen richten, maar laten zij zich daarbij bewust blijven van eigen aard en eigen wezen - die zich uitspreken, oók in de taal.
Onze Taal, juni 1939, blz. 28