| |
| |
| |
[Nummer 10]
| |
| |
| |
Frank Jansen
De lotgevallen van een persbericht
Over de invloed van de invalshoek
‘Sluit aan bij de leefwereld van de lezer’, zo luidt een van de eerste adviezen aan schrijvers die zich met de popularisering van wetenschap bezighouden. Een goed advies, maar het kan ertoe leiden dat een universitaire voorlichter voor zijn persbericht een invalshoek kiest die journalisten op het verkeerde been zet. Dan blijkt ook hoezeer zo'n invalshoek de verdere berichtgeving bepaalt.
Persberichten over letterenonderzoek hebben meestal betrekking op een aanstaande promotie. Bij zulke academische plechtigheden verdedigt een doctorandus een proefschrift dat verslag doet van zijn onderzoek. Een persbericht kondigt de promotie aan. De universitaire voorlichter hoopt daarmee te bereiken dat journalisten geboeid raken en de moeite nemen het proefschrift op te vragen om de samenvatting te lezen. Of, als dat te veel gevraagd is, dat ze de promovendus opbellen om wat aanvullende vragen te stellen, die de promovendus dan in een enthousiasmerend betoog beantwoordt. En natuurlijk hoort dat alles te leiden tot een stukje in de krant waarin de naam van de wetenschappelijke instelling wordt vermeld.
De voorlichter moet dus vooral interesse wekken. Dat doet hij meestal door na te gaan of er verbanden zijn tussen het onderzoek en problemen in het dagelijks leven van gewone mensen. Hij probeert aan te sluiten bij hun leefwereld. Maar soms gaat zo'n voorlichter te ver, zoals blijkt uit het volgende geval.
| |
● Pauzeertijd
De taalkundige Joost Schilperoord heeft zijn onderzoek naar temporele patronen bij ervaren dicteerders afgerond. Zijn proefschrift heet It's about time. Temporal aspects of cognitive processes in text production; het is een uitvoerige psycholinguïstische studie waarin uit de doeken wordt gedaan waar advocaten die brieven dicteren bij voorkeur pauzeren om over het verdere verloop van de brief na te denken. Schilperoords behandeling van het onderwerp is boeiend, maar veronderstelt nogal wat voor- en vakkennis bij de lezer. Niet alleen sluit hij aan bij actuele discussies in de psycholinguïstiek, maar ook komt er nogal wat statistiek bij zijn onderzoek kijken. Om een idee te geven volgt hier een fragment uit de samenvatting, waarin Schilperoord de resultaten van zijn onderzoek weergeeft. Hierbij moet u voor ogen houden dat de samenvatting op zichzelf al een versimpelde weergave is van de echte resultaten:
Een promotie; probleem voor de universitaire persvoorlichter: wat moet de invalshoek worden?
Foto: Ronald Sweering
De empirische analyses richten zich op (de verschillen in) de frequentie en de gemiddelde lengte van pauzes perlocatietype. Verder zijn analyses uitgevoerd naar de variantie en covariantie in pauzeertijd van pauzes op verschillende locaties. De voornaamste uitkomsten en conclusies van dit hoofdstuk worden hieronder opgesomd.
Er bestaat een systematisch verband tussen zowel pauzeerfrequentie en pauzeerlengte enerzijds, en locatietype anderzijds. Hoe ‘hoger’ de overgang (bijvoorbeeld tussen alinea's, tussen zinnen, enzovoort), hoe hoger de frequentie en hoe langer de gemiddelde pauzeerlengte
| |
| |
De variantie in pauzeertijd neemt toe naarmate het locatietype meer omvattend is. De lengte van een pauze op een alinea-overgang is dus het minst voorspelbaar op basis van de gemiddelde pauzelengte op die plaatsen. Bovendien blijken verschillen tussen teksten op de ‘hogere’ overgangen in steeds toenemende mate verantwoordelijk voor de geobserveerde variantie. Verder bleek dat met behulp van de onderscheiden locatietypen (i.e. alinea's, zinnen, clauses, constituenten en woorden) ruim 50% van de geobserveerde pauzeertijdvariantie verklaard kan worden.
| |
● Clichés
De voorlichter van de faculteit wil zich er niet van afmaken, maar heeft wel een probleem. Natuurlijk kan ze in haar persbericht niet met het bovenstaande fragment komen aanzetten. Ook is het haar meteen duidelijk dat het nauwelijks zou helpen om het fragment te versimpelen. Nee, de inhoud moet anders, omdat de resultaten op zichzelf nietszeggend zijn voor de buitenstaander. Dat betekent dat het persbericht vooral een eigen invalshoek nodig heeft.
De voorlichter gaat met Schilperoord praten. In die gesprekken blijkt dat de dicteerders aan het begin en aan het einde van de brief lekker opschieten, omdat ze het treintje van hun zinnen kunnen laten rijden op de rails van de clichés. De dicteerders blijken dus gemak te hebben van een uitdrukking als naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud, terwijl die in brievenboeken juist wordt afgeraden wegens al te grote afgezaagdheid. Dat brengt haar op het idee om dit schrijfadvies als invalshoek te kiezen. Het volgende (hier iets ingekorte) persbericht gaat uit:
| |
Gebruik van clichés is aan te raden bij tekstschrijven
‘In schrijftrainingen voor functionarissen in het bedrijfsleven en ambtelijke instellingen verdient het aanbeveling om het gebruik van staande uitdrukkingen als “in het kader van...” en “ten behoeve van...” te stimuleren, want dat stuurt de gedachte.’ Dat stelt drs. Joost Schilperoord. Hij onderzocht wat er precies in de hoofden van schrijvers omgaat als ze worstelen met het schrijven van zakelijke teksten. Op 29 februari zal hij zijn proefschrift aan de faculteit Letteren verdedigen.
Adviezen in cursussen zakelijk schrijven, zoals ‘gebruik geen clichés’ en ‘probeer origineel te schrijven’ zouden wat Schilperoord betreft mogen verdwijnen. Schilperoord: ‘Het schrijven van een correcte brief is en blijft een ingewikkelde bezigheid. Als je geen vaste uitdrukkingen meer zou mogen gebruiken, maakt dat het alleen maar lastiger. Uit mijn onderzoek blijkt dat uitdrukkingen als “In het kader van...” bij het schrijven werken als een soort kapstok. Wanneer een schrijver een dergelijk begin van een alinea of zin in zijn hoofd heeft, wordt het voor hem een stuk gemakkelijker om het vervolg te produceren.’
Schilperoord: ‘(...) Vaste formuleringen sturen heel sterk de gedachte over wat er moet volgen. Je gedachten op papier zetten wordt dan een stuk gemakkelijker.’
Schilperoord heeft onderzocht wanneer en hoe vaak schrijvers precies pauzeren tijdens het schrijven en hoe lang ze dan nadenken. Schilperoord: ‘Op die manier is in kaart te brengen welke momenten bij het schrijven voor schrijvers moeilijk zijn. Is dat aan het begin van een tekst of juist halverwege ergens midden in een zin? Zo wordt duidelijk met welke problemen schrijvers te kampen hebben en daar zou je bij schrijftrainingen op in kunnen spelen.’
Een ander advies dat in schrijftrainingen gegeven wordt, is ‘maak geen gebruik van vaste tekststructuren’. Daarin wordt vastgelegd wat er in de tekst aan de orde moet komen en in welke volgorde. In het onderzoek van Schilperoord wordt duidelijk dat de ervaren schrijvers die als proefpersonen hebben gefungeerd van dergelijke schema's gebruikmaken. Schilperoord: ‘De schrijvers pauzeren relatief lang vóór elke alinea. Dat lijkt erop te wijzen dat (...) ze denken in hele tekstblokken. Vaste schema's helpen je om je gedachten op het juiste moment op het juiste onderwerp te richten, zodat je maar aan één ding tegelijk hoeft te denken. Als dat voor ervaren schrijvers een goede manier van werken is, zou je dat ook aan onervaren schrijvers moeten aanleren.’
De inleiding en de eerste en tweede alinea gaan over de voordelen van clichés bij het schrijven. Pas in de derde alinea staat informatie over het onderzoek dat Schilperoord gedaan heeft, en dan nog op een heel globale manier. Direct daarna schakelt het bericht weer over op een andere mogelijke implicatie van het onderzoek voor schrijfcursussen. Deze keer is het verband tussen onderzoek en advies wat directer. Daardoor is het einde sterk.
Het persbericht is onmiskenbaar opgesteld volgens de regelen der kunst, maar door de gekozen invalshoek is het riskant. In de eerste plaats omdat Schilperoord die clichés helemaal niet onderzocht heeft. In de tweede plaats omdat je niet zo lang hoeft na te denken om in te zien dat het advies ‘Gebruik clichés’ maar in een beperkt aantal gevallen bruikbaar is. Immers, zo gauw de advocaat er in zijn brief aan toe is om iets nieuws te verwoorden (bijvoorbeeld een beschrijving te geven van de kern van het conflict) zijn de clichés niet toereikend meer.
Hoe dan ook, de voorlichter bereikt haar doel. De Volkskrant ziet iets in het bericht, en plaatst op 15 februari 1996 het volgende (hier weer een beetje) ingekorte artikel:
| |
Onderzoeker beveelt gebruik clichés in zakenbrieven aan
Een zakelijke brief mag clichés bevattert. Standaarduitdrukkingen als ‘in het kader van’ en ‘naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud’ zijn aan te bevelen voor briefschrijvers die het lastig vinden op papier te
| |
| |
zetten wat ze precies bedoelen. Dat stelt J. Schilperoord in zijn proefschrift It's about time. Temporal aspects of cognitive processes in text production, dat hij op 29 februari aan de Universiteit Utrecht zal verdedigen.
Schilperoords pleidooi staat haaks op adviezen die bij cursussen zakelijk schrijven worden gegeven. (...)
Vanuit ‘effectiviteitsstandpunt’ is het gebruik van clichéconstructies daarom aan te raden, meent Schilperoord. (...)
Het gebruik van clichés is in zijn onderzoek per ongeluk boven komen drijven. Het was niet de oorspronkelijke opzet van zijn dissertatie. De promovendus onderzocht wat er precies omgaat in de hoofden van schrijvers als ze een zakelijke tekst moeten opstellen.
Op die manier is in kaart te brengen welke momenten bij het schrijven moeilijk zijn: aan het begin van een tekst of juist halverwege een zin. Bij schrijftrainingen kun je dan inspelen op de ontdekte problemen.
Schilperoords onderzoeksgroep bestond uit advocaten die allemaal zo'n dertig briefjes hebben gedicteerd in een opname-apparaatje. Vooral bij het gebruik van ‘staande uitdrukkingen’ hoeft de schrijver nauwelijks na te denken, bleek na het beluisteren van de bandjes. ‘Erop vertrouwend u hiermee afdoende te hebben geïnformeerd, teken ik’ komt er vlotjes en zonder haperingen uit.
Ook heeft Schilperoord onderzocht wanneer de advocaten tijdens het schrijven pauzeren. Daarbij is gebleken dat er relatief lang wordt nagedacht vóór elke alinea. Dat lijkt erop te wijzen dat de schrijvers vaste structuren gebruiken: ze schrijven niet zin voor zin, maar denken in tekstblokken.
Vaste schema's helpen de gedachten op het juiste moment op het juiste onderwerp te richten. Voor onervaren schrijvers zou die werkwijze een houvast kunnen bieden, zegt Schilperoord.
Hij benadrukt dat cliché-schrijven alleen geldt voor briefjes die na één keer lezen wellicht in de prullenbak belanden. ‘Schrijf je een handleiding, dan moet je dat zo communicatief mogelijk doen, en dan gaat het niet om de effectiviteit van de schrijfklus.’
Veel formuleringen zijn rechtstreeks afkomstig uit het persbericht. Toch heeft ook de journaliste zich er allerminst van afgemaakt. Ze heeft extra informatie opgevraagd, wat blijkt uit de passage over de methode aan het begin van de zesde alinea, en uit haar rapportage van de resultaten in de zevende alinea. Verder beperkt ze het clichéadvies nadrukkelijk tot zakenbrieven (negende alinea), waaruit we kunnen afleiden dat ze zelf over het onderzoek heeft nagedacht. Maar de invalshoek van haar artikel komt overeen met die van het persbericht, met het gevolg dat de meeste aandacht nog steeds uitgaat naar het clichéadvies.
| |
● Invalshoek staat vast
Waarom is die invalshoek zo goed bestand tegen herschrijving? Ik denk dat dat komt doordat de invalshoek - net als andere structuurkenmerken - in taalpsychologisch opzicht een heel andere status heeft dan woordkeus en zinsbouw. Dat blijkt uit onderzoek naar ‘revisieprocessen’ (de manieren waarop schrijvers een eerste versie van hun tekst om werken tot de definitieve versie). Alleen heel professionele schrijvers zijn in staat om ook hun aanvankelijk gekozen structuur om te gooien. De meeste andere schrijvers beperken zich tot aanpassingen op het niveau van de zin. De invalshoek mogen ze dan ooit voor de eerste versie bedacht hebben, zo gauw dat eenmaal gebeurd is, zien ze het als een deel van de inhoud, die vaststaat. Het lijkt mij waarschijnlijk dat deze neiging nog sterker is bij herschrijvers die andermans tekst moeten reviseren. Die hebben geen weet van de toevallige omstandigheden die tot de keuze van een bepaalde invalshoek hebben geleid. Voor hen is de invalshoek meestal noodzakelijk zó en niet anders.
Als het voorgaande steek houdt, geeft dat een zware verantwoordelijkheid aan de opstellers van berichten. Zij moeten extra zorgvuldig zijn bij de keuze van de invalshoek en de structuur, omdat eventuele gebreken daarin bij de bewerking veel minder makkelijk te ondervangen zijn. En ook voor de herschrijvers is de moraal duidelijk: neem de invalshoek en structuur van de bron niet klakkeloos over en kijk of er een alternatief is dat meer recht doet aan de waarheid.
| |
● Wendbaarheid
Tot hier is één vraag onbeantwoord gebleven: heeft het clichépersbericht tot problemen geleid? Dat valt wel mee. Alleen diegenen die op grond van het persbericht of het Volkskrant-stukje het proefschrift hebben aangeschaft, zouden zich een beetje bekocht kunnen voelen. De NRC-columnist Paul Schnabel verwoordde dat op 28 maart 1996 aardig:
Het persbericht bracht me op het spoor van dit proefschrift. Eindelijk eens iemand die tegen beginnende schrijvers durft te zeggen vooral veel gebruik te maken van staande uitdrukkingen en van clichés. (...)
Het verhaal van het boek van Schilperoord is van een geheel andere orde dan het persbericht. Ik had het meegenomen op reis met het idee er een leuk en toch wetenschappelijk verantwoord stukje over te schrijven. Dat viel tegen want de cognitieve tekstlinguïstiek is een wel zeer ernstige vorm van wetenschap die bovendien voor buitenstaanders nauwelijks nog toegankelijk is.
Of het nu aan de interessantheid van Schilperoords temporele patronen ligt of aan Schnabels cognitieve wendbaarheid laat ik in het midden, maar in de rest van zijn column ziet Schnabel kans om een puntgave samenvatting te geven van wat er echt in Schilperoords proefschrift staat. En zo is het toch nog een beetje goed gekomen met de voorlichting. Alleen kan men zich afvragen hoe bruikbaar die clichés nu echt zijn. Inmiddels heeft Schilperoord ook daarover een artikel geschreven: ‘Het gemak van clichés’ (Onze Taal, december 1996). Ik kan dus geheel in stijl besluiten, met een cliché: eind goed, al goed.
|
|