Woordenboek van de poëzie
Kalebouterboom
Guus Middag
In 1995 verscheen Laura's Poems, de debuutbundel van de nog erg jonge Nieuw-Zeelandse dichteres Laura Ranger, geboren in 1984. In een van haar vroegste gedichten, geschreven toen ze zes was, ging het over ‘ons park’: het park dicht bij haar huis waar ze vaak speelde, soms samen met haar tweejarige broer Pete. Het was, als we de dichteres mogen geloven, een ideaal park. Je kon er goed in bomen klimmen, boomhutten bouwen, schommelen en eindeloos fietsen en lopen. Soms speelde ze er nog met haar broer als de avond al gevallen was - een spannende aangelegenheid, zeker als de eerste nachtdieren zich in de bosjes begonnen te roeren. Dan werd, bij het heldere licht van de maan, meestal snel de terugreis aanvaard:
Our park
I climb in a knobbly tree
as far as the buliben tree.
and frightens Pete and me.
The moon is a silver balloon.
It shines brightly so we can see.
Het is een eenvoudig, volop rijmend gedicht, met voor een gemiddelde Nederlandse lezer vermoedelijk maar twee vreemde woorden: possum en buliben tree. Een possum is een vooral 's nachts opererend klimbuideldier (Trichosurus vulpecula) dat in het Nederlands koeskoes (of voskoeskoes) heet. Het beestje komt in heel Nieuw-Zeeland voor en begint langzamerhand een plaag te worden. Ook vanwege zijn gegrom is het weinig geliefd: dat schijnt nog het meest te lijken op het geluid van braken. Een buliben tree is in geen enkel woordenboek te vinden. Voor een goed begrip van het gedicht lijkt het overigens ook niet echt nodig te weten welk type precies bedoeld is: het zal wel een of andere Nieuw-Zeeuwse boom zijn.
Maar met zo'n vaag vermoeden kunnen vertalers niet volstaan. Een jaar geleden namen Gerrie Bruil en ik ons voor Laura's Poems te vertalen, en wij zagen ons dan ook genoodzaakt op zoek te gaan naar de juiste Nederlandse benaming voor de boom in kwestie. Geen enkel woordenboek en geen enkele encyclopedie bleek deze bulibenboom te kennen. In flora's en bomenboeken kwam hij niet voor, zelfs niet in een bomenatlas voor Australië en omgeving. Enkele geraadpleegde biologen hadden er evenmin ooit van gehoord. Het zou misschien een naamvariant kunnen zijn van de bully tree (de Mimusops balata, uit de familie van de Manilkara bidentata: de balataboom, ook wel bolletrieboom geheten) dan wel de bullibul tree (de Poroporo of Solanum aviculare of de Solanum laciniatum). Maar zekerheid konden zij ons daarover niet verschaffen.
Het was dus zaak ons te wenden tot de bron, de dichteres zelf. Die liet, via haar moeder, geamuseerd weten dat de naam buliben tree een vinding van haar broer Pete was, uit de tijd dat hij leerde praten. ‘Buliben tree’ was zijn poging het woord goblin tree uit te spreken. Overigens zal men ook de goblin tree vergeefs in naslagwerken zoeken. In het universum van Laura en Pete was goblin tree de naam voor die ene boom in het park waar de ‘goblins’ woonden: de kobolden of kabouters.
Wij zagen ons dus gesteld voor een vreemde vertaalopdracht: verzin zelf een kinderwoord en verbaster het vervolgens, op de wijze van een tweejarige die net begint te praten. Tal van verhaspelingen dienden zich als mogelijke vertaling aan (wat is beter: boelebolboom of boelebenboom?), maar onze keus viel uiteindelijk op kalebouterboom.
Noteren wij voorlopig in het Woordenboek van de poëzie: ‘kalebouterboom, boom waarin volgens zeker kindergeloof kabouters (uitgesproken als “kalebouters” of “kallebouters”) wonen; inzonderheid die ene boom helemaal achteraan in het park bij het huis van de familie Ranger te Wellington, Nieuw-Zeeland, volgens opgave van mevrouw Ranger voorzien van een op natuurlijke wijze ontstaan plateau van takken waarop haar zoon Pete graag klom en zich verstopte; in werkelijkheid betrof het hier een exemplaar van de zogenoemde pohutukawa (Metrosideros excelsa), zie aldaar.’