| |
| |
| |
| |
■ Ergerlijk Engels
Raymond Michiels - Heerhugowaard
In het artikel van Frank Jansen en Ite Rümke over het gebruik van ergerlijk Engels in Nederlandse reclame (Onze Taal, juninummer) wordt mijns inziens iets te eenvoudig over bepaalde zaken heengestapt. Als lezers zich ergeren wanneer er Engels gebruikt wordt, moeten we dan het gebruik van het Engels onder de loep nemen of moeten we misschien eens naar de lezers zelf kijken? En moeten we in de global village (werelddorp?) waarin we vandaag de dag leven buitenlandse slagzinnen wel vertalen?
En als we dan tot vertalen overgaan, is er nog een algemeen vertaalprobleem, dat zeker in de reclamewereld van groot belang is: bij het vertalen verliest een woord of zinsnede vaak zijn gevoelswaarde. Een ‘gate’ op Schiphol wordt geassocieerd met een ver-weg-vakantie, terwijl een ‘uitgang’ wellicht met de terugkomst van diezelfde vakantie wordt geassocieerd. Een ‘homepage’ is een modern visitekaartje, terwijl een ‘thuispagina’ doet denken aan knusse privébezigheden.
Een nog groter verlies zou het vertalen van bijvoorbeeld ‘Driving home for Christmas’ zijn (Jansen en Rümke noemen dit een ‘raadselachtige slagzin’). De gevoelswaarde komt hier uit de associatie met de hit van Chris Rea. Als ik ‘Driving home for Christmas’ lees, hoor ik Chris Rea zingen en de sfeer van de muziek zit in m'n hoofd als ik die reclame bekijk. Geniaal!
Waar het op neerkomt, is dat reclame niet aan regels gebonden is: tekeningen mogen kliederwerk zijn (zie bijvoorbeeld de illustraties van Hein de Kort), er mag over de lijntjes worden ingekleurd, er mag met lettertypes worden gezondigd, en ja: ook het taalgebruik is helemaal vrij. Reclame moet creatief zijn! En zelfs daar mag tegen gezondigd worden.
| |
■ Ergerlijk Engels [2]
H. ter Heide - Waddinxveen
Met zeer veel waardering las ik in het juninummer het artikel ‘Ergerlijk Engels in Nederlandse reclame’. Konden we maar hopen dat het zou helpen!
In de eerste lijst komt een woord voor waar ik mij ook al heel lang aan erger, namelijk gate op Schiphol. Ik wil erop wijzen dat de voorgestelde vertaling ‘uitgang’ niet goed is: dat woord gebruikte Schiphol vroeger, maar het was natuurlijk verwarrend, want het was niet de uitgang van de luchthaven (de ‘exit’). De juiste vertaling ligt voor de hand: gewoon poort. Men maakt mij niet wijs dat Nederlandse passagiers dat niet zouden begrijpen. In het Frans is het ook porte, en de Duitsers gebruiken, als ik goed heb geluisterd, Gate en Pforte door elkaar.
| |
■ Ergerlijk Engels [3]
J. Oldenburg - Delft
Jansen en Rümke geven in het juninummer een lijst met ‘makkelijk vertaalbare leenwoorden’. Daarin komt het woordenpaar flyer-folder voor. Hoezo makkelijk te vertalen? Beide woorden zijn Engels en zelfs in die taal zijn zij niet elkaars synoniem. Een flyer is een stuk papier dat in vroeger tijden uit vliegtuigen werd gegooid. Het diende enkelbladig en ongevouwen te zijn. Een goede Nederlandse vertaling is ‘strooibiljet’. Een folder is iets anders: een gevouwen (‘folded’) stuk papier dat als informatieve mededeling wordt verspreid. In het Nederlands is dit een ‘vouwblad’ - al wordt dat woord niet veel meer gebruikt.
| |
■ Ergerlijk Engels [4]
James L. Rudelsheim - Leiden
Frank Jansen en Ite Rümke vertalen in hun eerste lijst (blz. 140) just in time met ‘precies op tijd’. Maar dat is in het Engels exactly on time. Just impliceert ‘op het nippertje, net, op 't randje’, dus just in time betekent ‘net op tijd’. En er is ook een verschil tussen on time en in time. Wanneer ik on time ben, dan betekent dit alleen dat ik gearriveerd ben volgens afspraak, bevel of instructie. Verder niets. Gewoon op tijd. Wanneer ik in time ben, dan wil dat zeggen dat ik op tijd ben om iets te doen: ‘I arrived just in time to rescue my wife.’ Zegt u tegen een Engelssprekende ‘You're just in time’, dan is het niet onwaarschijnlijk dat hij reageert met ‘Oh? In time for what?’
| |
■ Ergerlijk Engels [5]
Drs. J.M. Hofstee - Leiden
Als ik het goed begrijp, bevat lijst vier in het stuk van Jansen en Rümke Engelstalige slagzinnen die nergens op slaan. Daar ben ik het niet mee eens. Ik noem een voorbeeld van een slagzin die Engelstalige reclamemakers hebben bedacht en die wel degelijk raakvlakken heeft met het product waar die zin voor staat. ‘You can measure the difference’ wordt gebruikt door Manpower en heeft wel degelijk een betekenis.
| |
| |
Deze Amerikaanse uitzendorganisatie begon namelijk als eerste met het vooraf testen, ‘meten’, van de aanwezige kennis en bekwaamheid bij uitzendkrachten. De directie is daar trots op en verwijst in haar reclameboodschappen naar deze methode van werken.
| |
■ Ergerlijk Engels [6]
Dr. P.N.J. Wisse - Den Haag
Met genoegen en instemming las ik het artikel ‘Ergerlijk Engels in Nederlandse reclame’. In lijst twee (‘moeilijker vertaalbare leenwoorden’) staat de uitdrukking sudden death. Die houdt in dat de verlenging van een voetbalwedstrijd (en dus de wedstrijd zelf) eindigt zodra een van de elftallen scoort. Het scorende team is dan ook de winnaar.
Maar hoe moeilijk vertaalbaar is dat sudden death eigenlijk? Toen ik een jongetje was, togen wij vaak met een aantal andere jongetjes uit de straat naar de wei in het Zuiderpark om daar een ‘fredekeetje’ te spelen tegen jongetjes uit een andere straat, een vriendschappelijk partijtje voetbal dus. Als het bijna tijd was om naar huis te gaan, riep iemand ‘winnende goal’, hetgeen wilde zeggen dat de partij die het eerstvolgende doelpunt maakte, de wedstrijd gewonnen had.
Winnende goal, of beter, het winnend doelpunt, lijkt mij een uitstekende vertaling van sudden death.
| |
■ Ergerlijk Engels [7]
L.F. Janssens - Abcoude
‘Tet's make things better’ - met deze slagzin probeert Philips de thuismarkt aan te spreken. De heer C. Boonstra, de president-directeur van Philips, is kennelijk van oordeel dat aan een kwistig gebruik van het Engels meer gezag kan worden ontleend dan aan het Nederlands. Dat blijkt ook uit zijn in het Nederlands gehouden betoog tijdens een bijeenkomst van reclamemakers in Amsterdam op 4 juni jl.
Volgens een beknopt verslag in het vakblad Adformatie hanteerde hij de navolgende begrippen ter verduidelijking van zijn commerciële activiteiten: brand relationship, mindset, enrichment and excitement, consumer intelligence unit, mindreaders, trendwateliers, asset, brand ownership, co-ownership, shareholder value. In Onze Taal van juni wordt de neiging zich ‘diepzinniger’ en ‘interessanter’ voor te doen, genoemd als een van de vijf redenen waarom men zich graag in het Engels uitdrukt. Blijkbaar kan de heer Boonstra aan deze neiging geen weerstand bieden, terwijl hij daar toch de capaciteiten voor zou moeten hebben.
| |
■ Vele inzendingen?
Lizy Geerts - Berchem-Antwerpen
Het artikel ‘Ergerlijk Engels in Nederlandse reclame’ is gebaseerd op lezersreacties naar aanleiding van een oproep in Onze Taal. In de inleiding van het stuk wordt melding gemaakt van ‘vele inzendingen’. Hoeveel zouden dat er zijn? Onder aan het stuk lees ik dat het er zestig waren. Dat lijkt mij niet veel - eerder bijzonder weinig voor een blad met een oplage van 44.000. Denkt de redactie niet te gemakkelijk dat deze grieven ieders grieven zijn?
| |
Naschrift redactie
Zestig inzendingen lijkt inderdaad niet veel. Weliswaar stuurde vrijwel iedere inzender vele voorbeelden in - waardoor het aantal ‘inzendingen’ veel hoger was dan zestig -, maar hier hadden wij toch iets zorgvuldiger kunnen formuleren.
Wat wij vooral ook voor ogen hadden bij die ‘vele inzendingen’ zijn de lezersbrieven die wij los van deze oproep vrijwel dagelijks over Engels in het Nederlands ontvangen. Op grond daarvan kunnen wij rustig stellen - zoals wij ook in de inleiding deden - dat ‘velen zich ergeren aan al dat Engels in de reclame’.
| |
■ Engerlands?
Dr. Eppo Bruins - Stichting FOM, Utrecht
Eind november vorig jaar hield de Stichting voor Fundamenteel Onderzoek der Materie (FOM) een wetenschappelijke vergadering. De daar gehouden voordrachten waren in het Engels. In het juninummer ageert Arno Schrauwers daartegen in het eerste deel van zijn serie ‘Engerlands’.
Schrauwers' klacht was ons al bekend. Op 30 oktober 1996 heeft hij de Stichting FOM schriftelijk laten weten de vergadering op 20 en 21 november 1996 niet te willen bezoeken omdat de voordrachten in het Engels zouden worden gehouden. Zijn brief en intenties serieus nemende, hebben wij hem nog vóór de bijeenkomst bericht dat bijna twintig procent van de aanwezige onderzoekers op de bewuste vergadering van buitenlandse origine zou zijn. Veel van deze buitenlanders zijn promovendi en postdocs die slechts voor twee of vier jaar in Nederland verblijven. Van hen kan niet worden geëist dat zij de Nederlandse taal perfect beheersen - ze zijn hier als onderzoeker, niet als au pair.
Aangezien de vooruitgang in de wetenschap bestaat bij de gratie van communicatie, is het op wetenschappelijke bijeenkomsten wenselijk voordrachten in het Engels te houden, tenzij een bijeenkomst door louter Nederlandstaligen wordt bezocht. Het zou anders voor buitenlandse bezoekers volstrekt nutteloos zijn de in Nederland georganiseerde conferenties te bezoeken. Daarnaast is een voordracht in het Engels meteen een goede oefening voor Nederlandse promovendi die hun resultaten op internationale congressen willen presenteren of die na hun promotie tijdelijk of permanent aan buitenlandse universiteiten verbonden zullen zijn. Ondanks deze afdoende verklaring vond Schrauwers het nodig in zijn stukje de stichting FOM te noemen in de lijst van organisaties waar het Nederlands ‘snel afkalft’.
De houding van Schrauwers wijst op een zekere onwetendheid over het internationale karakter van de tegenwoordige wetenschapsbeoefening. In zijn functie als wetenschapsjournalist kan hij zich een dergelijke naïviteit niet veroorloven.
Onnodig te zeggen dat Schrauwers door zijn fanatisme een erg interessante bijeenkomst gemist heeft.
| |
Naschrift Arno Schrauwers
Ik ben blij dat de Stichting FOM zich mijn kritiek aantrekt. De reactie van de heer Bruins onderbouwt mijn stelling dat de vanzelfsprekendheid van het gebruik van het Nederlands in Nederland afkalft. Dat Bruins het wat veelgevraagd vindt om buitenlanders die een aantal jaren in Nederland zijn te vragen fatsoenlijk Nederlands te leren, vind ik nogal bizar. Net zo bizar als Nederlanders die tegen elkaar gaan koeterengelsen zodra ze een buitenlander in de buurt vermoeden. Overigens zou ik Bruins' definitie van fanatisme weleens willen horen.
| |
■ Nederlandse woorden in Zambia
Jan IJzermans - Breda
Naar aanleiding van het artikel van René van den Berg over Nederlandse
| |
| |
leenwoorden in het Muna (Indonesië) in Onze Taal van mei 1997 het volgende. Tijdens onderzoek naar de muziek en rituelen van bezetenheidsculten in Chibale, midden-Zambia, kwam ik in een liedtekst uit de jaren veertig het woord pasopo tegen in de tekstregel Kabila walabila mucingeleshi wati pasopo (‘Je spreekt zelfs in het Engels en zegt: Pas op!’). De staatstaal Engels wordt in Zambia maar in beperkte mate gebruikt. Wel hebben de lokale talen veel woorden van het Engels geleend. Pasopo is echter uit het Nederlands afkomstig. Het werd naar Chibale meegenomen uit Zuid-Afrika: het is de laatste waarschuwing van een baas (Boer) voordat hij gaat slaan. Begin deze eeuw kwamen de Engelsen op het idee de lokale bevolking te onderwerpen aan een, overigens zeer lage, belasting. Deze diende wel in Engelse valuta te worden betaald (en niet, bijvoorbeeld, in natura). Dit leidde ertoe dat vooral jonge mannen over zeer grote afstanden naar de plaatsen trokken waar Engelse valuta voorkwamen: Southern Rhodesia (nu Zimbabwe) en Zuid-Afrika.
Nieuwsgierig ging ik op zoek naar andere Nederlandse woorden in het Lala, de taal van Chibale. Ik kwam erachter dat ik een aantal frequent voorkomende woorden van Nederlandse origine al gebruikte zonder dat ik het me realiseerde.
Nikishi (niks) komt alleen voor in verbinding met awe (‘nee’). Awe nikishi is een antwoord en betekent afhankelijk van de voorafgaande mededeling of vraag ‘zeker niet’, ‘het is helemaal niks’ of ‘het is allemaal niks’. Dekselo of dekkeselo betekent ‘deksel’. Blulu (‘broeder’) betekent ‘familielid’, ‘familieleden’ in het algemeen. In het Lala bestaat voor specifieke familierelaties een heel gamma aan termen, maar niet voor ‘familieleden in het algemeen’. Het woord blulu voorzag in een nieuwe manier om, haast achteloos, naar familieleden te verwijzen zonder verwijzing naar de exacte aard van de relatie (en daarmee naar alle consequenties die een dergelijke relatie heeft).
| |
■ Dialectgebruik achterhaald
Philip Bosma - Enschede
Gelukkig valt er in de stukken over streektalen in het meinummer hier en daar ook een kritische noot te bespeuren. Bijvoorbeeld van hoogleraar J. van der Horst, die verzucht: ‘Als taalkundige vind ik dialecten prachtig, maar ik zie niet in waarom je ze vanuit Den Haag of Straatsburg moet pushen. (...) Men dreigt de zegeningen van de standaardtaal uit het oog te verliezen.’
Ik ben het daarmee eens en zou zelfs nog verder willen gaan. Ik vind dat in onze moderne maatschappij het gebruik van regionale talen volledig achterhaald is. Dialect spreken mag in vroeger tijd het logische gevolg zijn geweest van de geïsoleerde situatie van bevolkingsgroepen, vandaag de dag is Nederland één land met één taal, die iedereen zich eigen kan en moet maken. Wie zich nu om wat voor reden ook nog met een regionale taal wil behelpen, beperkt zichzelf doelbewust. Ik vind het gebruik van regionale taal zelfs iets vijandigs hebben, want het sluit anderen buiten. Anderen die nota bene tot hetzelfde volk behoren!
Wij in Nederland kunnen ons eenheid en integratie veroorloven; waarom zouden we daar afbreuk aan doen door verschillende ‘talen’ te willen spreken? We mogen onszelf een geciviliseerde natie noemen, maar laten we niet uit het oog verliezen dat taalverschillen (naast religieverschillen) de oorzaak zijn van soms zeer ernstige conflicten in de wereld.
Zelf ben ik opgegroeid in Zeeland en ik heb een blauwe maandag zelfs enige zinnen Zeeuws gebezigd, maar dat was van korte duur. Daarna heb ik geen dialect meer hoeven en willen spreken.
| |
■ Sjerrebekke spoelza
José Gaspar - Mill
Bernard van Dijk reageert in het juninummer (blz. 144) op een oproep van Hans Heestermans in het januarinummer. Die oproep luidde: wie kent de betekenis van de woorden schietspoele sjerrebekke spoelza, djikkedjakke kerrekoltjes klitsklets uit het liedje ‘Vier weverkes’. Volgens Van Dijk zijn dit zogenoemde klanknabootsende woorden: ze vormen ‘eigenlijk één grote onomatopee’.
In werkelijkheid is het iets anders. Graag wijs ik op een artikel van de hand van R.J.G.A.A. Gaspar in De Nieuwe Taalgids van september 1984. De conclusie van zijn artikel luidt:
We zien aldus dat er in het refrein allerminst sprake is van een reeks zinloze klanken waaruit alleen een weliswaar grappig klinkende, maar verder tamelijk ondefinieerbaar blijvende toespeling op het geluid van het weefgetouw zou zijn te destilleren. Integendeel: deze regels geven, naast ‘het eigenaardige geluid des weefsgetouws’ (...) ook de werking ervan, het weefproces, op kernachtige wijze weer: Schietspoel, ga snel weg, hup spoel, djikkedjakke, keer terug, klosje, klitsklets.
| |
■ Wiel en waal
Wijnand Advokaat - Overschie
Met veel genoegen lees ik Riemer Reinsma's serie ‘Geschiedenis op straat’. Graag wil ik een kleine aanvulling geven op de aflevering in het meinummer, over de naam Oude Waal. Reinsma noemt de twee ‘walen’ (meertjes) in de Rotterdamse wijk Charlois en merkt op dat de een de naamgever is van de Waalstraat en dat de ander De Wiel heet. ‘Een mooi bewijs dat de twee dialectvarianten (wiel en waal) soms broederlijk naast elkaar voorkomen’, schrijft Reinsma. In het rivierengebied van de Zuid-Hollandse waarden en eilanden ligt dat iets anders. Daar bestaan de woorden wiel en waal niet zozeer als dialectvormen naast elkaar, maar zijn zij aanduidingen van een verschillende vorm van het binnendijkse water dat door een dijkdoorbraak is ontstaan: een wiel is een ronde kolk, een waal is langwerpig en vaak kronkelig. Aan de wiel en de waal in Charlois is dat nog te zien, hoewel de waal in de jaren zeventig wel wat is aangepast.
| |
Landauer
Wiecher Hulst - Amsterdam
‘Het tijdstip is inmiddels zeker: wij schrijven 1704 en bevinden ons in de Dertigjarige Oorlog’, schrijft Ewoud Sanders in een artikel over de landauer (Onze Taal juli/augustus 1997).
Die zekerheid kan ik niet delen. De door Sanders beschreven Oostenrijkse verovering van Landau op de Fransen in 1704 had plaats tijdens de Spaanse Successieoorlog (1701 - 1713/14). Ook tijdens de Dertigjarige Oorlog is Landau menigmaal ingenomen (door Oostenrijkers, Fransen en Zweden), maar die oorlog was al in 1648 afgelopen.
Ook is het onwaarschijnlijk dat keizer Josef I van Oostenrijk er in 1704 ‘een triomfantelijke intocht in een moderne reiskoets’ hield. Josef volgde zijn vader Leopold pas op nadat die in 1705 was overleden.
|
|