(Vergeten woorden)
Aardig
Hans Heestermans
In de verhalenbundel Lenteleven van Stijn Streuvels, uit 1899, komt deze passage voor:
Hij was (...) telkens weer weggedommeld in een soezeliger slaap, - een onrustig vermoeiend wegzijn in een vreemde wereld, en vechten met zotte, domme droomspooken. (...) Een schok (...) sloeg hem uit al dat aardige, weer in de gewone wereld.
Waarom beschrijft Streuvels ‘een onrustig vermoeiend wegzijn’ en ‘vechten met zotte, domme droomspooken’ als aardig? Zo plezierig zijn die nachtmerrieachtige ervaringen die zich in de halfslaap zo hardnekkig opdringen toch niet? Nee, maar Streuvels was een Vlaming, en in een groot deel van Vlaanderen en Noord-Brabant, maar ook in Katwijk en de Zaanstreek, komt of kwam aardig voor in de betekenis ‘vreemd, ongewoon, zonderling, eigenaardig’, en die betekenis heeft Streuvels hier bedoeld.
Het is wonderlijk om te zien hoe een en hetzelfde woord zulke verschillende betekenissen kan hebben. Toch komt dat heel vaak voor. Neem nu bijvoorbeeld stout. Wij kennen het alleen als ‘ondeugend, ongehoorzaam’, vooral van kinderen gezegd. En als we even verder in ons geheugen wroeten, komen we ook nog op Karel de Stoute, die niet zo genoemd is vanwege zijn ondeugendheid, maar op grond van zijn moed. Liggen de betekenissen ‘ondeugend’ en ‘moedig’ ver van elkaar verwijderd? Eigenlijk niet zo. Stout is verwant aan het Duitse Stolz ‘trots, zelfbewust’ (als laakbare en als niet-laakbare eigenschap) en in oude Nederlandse teksten komt het ook in die betekenis voor:
Nergens en wort het Opium meer ghebruyct dan bij de Mahumedisten (...). Het maect heur blij, stoudt ende als dronken, onversaecht ende onbedacht (...)
R. Dodonaeus, Cruydt-Boeck, volgens sijne laetste verbeteringe (1608).
Die zelfbewustheid kan leiden tot kloekmoedigheid, en zo is het sprongetje gemaakt naar de stoutheid van Karel én naar de ondeugendheid van het kind dat veel durft en zich niet stoort aan de regels van ouders en opvoeders.
Zo'n tegenstelling van betekenissen komt bij veel woorden voor. In het standaard-Nederlands kennen we bijvoorbeeld nijdig vrijwel uitsluitend voor ‘zeer kwaad’, maar oorspronkelijk betekent het ‘vurig, heftig, fel’. H. Conscience schrijft in zijn roman Hoe men schilder wordt:
Frans sloot zijnen vader met kracht tegen zijne borst, en versmoorde dit laatste en schrikkelijke woord op zijne lippen door eenen nijdigen zoen.
Zeer kwaad is de negatieve tegenhanger van vurig, fel. In West-Brabant komt de positieve variant voor. Daar kun je spreken van een nijdig kereltje, waarmee een ventje bedoeld wordt dat er leuk uitziet. De vurige levensliefde spat uit zijn ogen.
Bij aardig is de tegenstelling ‘leuk’ - ‘vreemd, raar’ op een andere wijze te verklaren. Hier vloeit de ene betekenis niet uit de andere voort. Nee, de grondbetekenis is ‘een bepaalde aard, karakter hebbend’. Dat kan ten goede geïnterpreteerd worden, wat leidt tot verouderde betekenissen als ‘vindingrijk, kunstvaardig, bevallig, elegant’, maar ook de kwade uitleg is mogelijk: zo kwaad zelfs dat een arige in verschillende dialecten ‘een vreemde snuiter’ is.