● Vrijen
Vooral de groep van grijpen-greep is behoorlijk uitgebreid met werkwoorden als prijzen, spijten, lijken en schijnen. Stijven werd sterk in de concrete betekenis, maar ja, vroeger werd er dan ook heel wat gesteven. Ook vrijen is van oudsher zwak, maar Brill nam dit woord in zijn Nederlandsche Spraakleer op onder de sterke werkwoorden, in 1871 al. Bij hijsen en vermijden erkende hij nog zwakke vormen naast de sterke.
Bij de grijpen-groep hebben zich werkwoorden met -ei aangesloten, zoals Van Haeringen laat zien in De taaie levenskracht van het sterke werkwoord uit 1940. Volgens hem zijn schee uit en uitgescheeën als de gangbare beschaafde vormen van uitscheiden aan te merken. Hetzelfde geldt (gold?) voor bree, gebreeën.
Schenken en zenden zijn in de groep van gelden terechtgekomen. Over erven-orf-georven zegt Van Haeringen dat ze ‘uit beschaafde mond geenszins ongehoord’ zouden zijn. Is dat nog steeds zo? De groep buigen-boog-gebogen heeft fluiten, spuiten en pluizen erbij gekregen. Verder maakte fuiven-foof-gefoven opgang, wat we ons nu nauwelijks meer kunnen voorstellen, sinds dit werkwoord in onbruik is geraakt. Het bijbehorende zelfstandig naamwoord fuif is bijna alleen nog bekend door de Duyvis-reclame.