Woordenboek van de poëzie
Guus Middag
Doofpot
Het plein op de kruising van de Pretoriusstraat en de Laing's Nekstraat, in Amsterdam Oost, heette sinds 1904 het Pretoriusplein. In 1978 besloot de gemeenteraad het te herdopen in Steve Bikoplein. Het was een daad die getuigde van fatsoen, zo oordeelt de dichter L.Th. Lehmann in ‘Amsterdam’, een van de scheldsonnetten uit zijn bundel Vluchtige steden (en zo) uit 1996.
Lehmann neemt aan dat Ed van Thijn het er indertijd mee eens is geweest. Van Thijn was in 1978 nog geen burgemeester van Amsterdam. Hij was dat wel in oktober 1985, toen de 23-jarige Hans Kok de dood vond in een Amsterdamse politiecel, onder onopgehelderde omstandigheden. Was hij onder invloed van drugs geweest? Was hij mishandeld? Was hij 's nachts in de cel door de dienstdoende agenten meer of minder bewust aan zijn lot overgelaten?
Dat de anti-apartheidsstrijder Steve Biko met een plein geëerd werd, was een daad van fatsoen. Het zou volgens Lehmann van evenveel fatsoen getuigen als de zaak-Hans Kok tot op de bodem werd uitgezocht. En daarbij zou in zijn ogen juist de burgemeester het voortouw moeten nemen. Die zou er een eer in moeten stellen in deze kwestie de onderste steen boven te laten komen.
Maar de burgemeester hield zich afzijdig en probeerde boven de partijen te staan - of liever: te zweven, zoals Lehmann het uitdrukt. Van Thijn verhief zich boven de discussie, leefde met zijn voet ver boven de straat en met zijn hoofd in de wolken, waar hij er intussen van droomde de Olympische Spelen naar Amsterdam te halen. Dat is wat de dichter de burgemeester verwijt: zijn Olympische standpunt, waarin Olympisch ook betekent ‘als van de goden op de Olympus’, ver verheven boven het volk, dat zich met het spel van macht en wraak mag vermeien. En nog meer verwijt hij Van Thijn dat hij probeerde de zaak-Hans Kok in de doofpot te stoppen, zoals uit de slotregels van het sonnet blijkt:
Amsterdam
Een pro-boer plein werd eens Steve Bikoplein;
een geste, die getuigde van fatsoen.
De beul van nu is underdog van toen.
Het had vast de instemming van Van Thijn.
In Amsterdam geen leven na de cel?
Is burgemeester nu in alle staten?
Zal hij geen duist're steen beneden laten
in Orde's burcht? Staat niet zijn eer op 't spel?
Nee; voet ver boven straatniveau, ja, heel
zorgvuldig, hoofd in een pronklucht-kasteel
(Olympisch) doet een dood hem waardig zweven
en volk genot van macht en wraak beleven.
Een doofpot hoort bij 't eervol ambtsgareel
en wordt, te heet, naar boven doorgegeven.
Dichters scheppen er vaak plezier in afgesleten uitdrukkingen nieuw leven in te blazen, bijvoorbeeld door de oorspronkelijke betekenis ervan te herstellen. Toen ik de laatste twee regels van Lehmanns gedicht las, realiseerde ik me voor het eerst dat de uitdrukking iets in de doofpot stoppen het bestaan van een zeker voorwerp, genaamd doofpot, veronderstelt. Ik zou niet weten hoe een doofpot er uitzag, en aan de eventuele functie ervan had ik nog nooit een gedachte gewijd, al lieten uiterlijk en nut zich wel raden: pot om iets heets in te doven. Dat bleek inderdaad het geval te zijn. Een doofpot is, volgens Van Dale en het WNT, een metalen of aarden pot met engsluitend deksel waarin men kolen of turven dooft. Het geval wordt ook wel smoor-, blus- of koolpot genoemd (of kroeg of - vanwege de vorm van zekere doofpotten - katshoofd).
Het aardige is dat Lehmann in zijn slotregels niet alleen de oorspronkelijke betekenis van de uitdrukking