● Taalvaardigheid
In oktober 1996 berichtte Onze Taal al over de veranderingen die staatssecretaris Netelenbos van Onderwijs in de oorspronkelijke plannen had aangebracht: zowel het literatuuronderwijs als het nieuwe onderdeel ‘kennis over taal en taalverschijnselen’ konden volgens haar verdwijnen. Ondertussen heeft de Tweede Kamer de staatssecretaris op het eerste punt gecorrigeerd: enige kennis van de Nederlandstalige literatuur blijft een vast onderdeel van het eindexamen Nederlands. Voor taalbeschouwing bleek helaas ook in het parlement te weinig belangstelling te bestaan. Des te meer tijd zal er komen voor allerlei vormen van taalvaardigheid. De politiek maakt hierbij onderscheid tussen mondelinge taalvaardigheid, schriftelijke taalvaardigheid, leesvaardigheid en argumenteren.
Met dat laatste onderdeel weten veel leraren Nederlands niet goed raad. De voorstellen ervoor komen niet van de commissie die werkte aan de tweede fase voor het vak Nederlands, maar van een heel andere commissie, die plannen maakte voor een heel ander vak, namelijk filosofie. Ook de commissie voor het Nederlands had plannen om aandacht te besteden aan argumentatie, maar de ideeën van de filosofen waren veel ambitieuzer. De leerlingen zouden tamelijk uitgebreid les moeten krijgen in de klassieke argumentatieleer, de theorie over de opbouw van betogen die stamt uit de klassieke oudheid.
Niemand kan er bezwaar tegen hebben dat scholieren kennisnemen van een belangrijk onderdeel van de westerse cultuur. Inzicht in het verschil tussen drogredenen en goede argumenten is een belangrijke vorm van taalvaardigheid, en het is goed dat scholieren er iets over leren. Maar het aantal uren dat aan het vak Nederlands wordt besteed, neemt af. De filosofische aspecten van de argumentatieleer kunnen in zo'n geval beter onderwezen worden door een bevoegd filosoof, en niet door een overbelaste leraar Nederlands.