(Vergeten woorden)
Handwater
Hans Heestermans
Stel, er zijn twee mensen die in nauwe relatie tot elkaar staan. Twee broers bijvoorbeeld. De een is erg handig, heel netjes, en als hij aan een karwei begint, is het altijd op tijd klaar. De ander is een onhandige kluns, buitengewoon slordig, en als hij al een klusje aanvangt, dan duurt het eeuwen voor hij het af heeft. Vroeger kon je dan van zo'n tegengesteld paar zeggen hij heeft nog geen handje water aan zijn broer. Op het eerste gezicht een hoogst merkwaardige en bijna onverklaarbare uitdrukking. De onverklaarbaarheid wordt echter opgeheven als je de ontstaansgeschiedenis kent, en die staat haarfijn beschreven in het (bijna) alomvattende Woordenboek der Nederlandsche Taal, dat volgend jaar, na 147 jaar, eindelijk voltooid zal zijn.
Handje water is de kleine wijziging van het woord handwater, en dat is ‘water dat vóór de maaltijd aan de gasten werd aangeboden’. Coornhert beschrijft in zijn vertaling van de Odyssee hoe de ‘vrijers’ zich naar de dis reppen als de pages de wijn in de gouden bekers hebben geschonken:
Elc nam sijn plaets, die dienaers liepen thantwater halen,
T'ginc daer op een wasschen, die maerten brachten dwalen.
Vrij vertaald luidt dat: iedereen ging zitten, de dienaren haalden het handwater, men begon zijn handen te wassen en de dienstmaagden brachten handdoeken. Hier zorgt het dienstpersoneel dus voor de benodigdheden voor de handwassing. Aan de middeleeuwse hoven ging het er anders toe. Bij plechtige gelegenheden was dat de taak van een edelman die in stand de vorst of heer evenaarde. Vandaar dat de verbinding iemand het handwater geven de betekenis kon krijgen ‘met iemand in rang (vrijwel) gelijkstaan’. De volgende stap is dan de begrijpelijke ontwikkeling naar ‘met iemand vergelijkbaar zijn’.
Langzaam maar zeker werd niet meer begrepen wat de oorsprong van de uitdrukking handwater geven aan was, en men maakte er handwater hebben aan van. Eigenlijk slaat dat natuurlijk nergens op, maar zo onlogisch gaat het er in de taal soms toe. Zo spraken wij in het verleden niet van de brui geven aan, maar van de brui geven van. Tot in de tiende druk van Van Dale (1976) stond die laatste vorm als de correcte aangeduid. Waarschijnlijk is van in aan overgegaan naar analogie van talrijke verbindingen als maling hebben aan, lak hebben aan en een hekel hebben aan.
Ook bij de overgang van handwater geven aan naar handwater hebben aan zullen andere uitdrukkingen met hebben een rol hebben gespeeld, denk bijvoorbeeld aan geen gelijkenis hebben met of geen overeenkomst hebben met.
In de zeventiende eeuw werd geen handwater hebben aan of bij met de betekenis ‘het niet halen bij’, ‘niet vergeleken kunnen worden met’ de algemeen geaccepteerde vorm. Zo zegt een verliefde jongeling in de gedichten van Ovidius, die in de zeventiende eeuw zijn vertaald door Valentijn, over zijn geliefde:
Geen (...) die bij u in welgemaaktheid hantwater heeft.
Oftewel: er is niemand die in schoonheid met u te vergelijken is.
En N. Heinsius merkt in zijn Den Vermakelyken Avonturier over een dichter op:
Dat syn veersen goddelyk waren, en dat die van
Vos en Vondel, daar geen handwater by hadden.
Van handwater geven aan via handwater hebben aan (of bij) naar een handje water hebben aan: kleine sprongetjes in de taal met noodlottige gevolgen voor het begrijpen van de herkomst van de uitdrukking.