van woord tot woord
Over ou
Marlies Philippa
In het Duits is iemand alt en kan het er kalt zijn; wij spreken dan over oud en koud. Het Duitse Gold komt overeen met het Nederlandse goud en Schulter met schouder. In al deze gevallen heeft het Duits klanken bewaard die er oorspronkelijk in het Nederlands ook geweest moeten zijn. De combinaties -al, -ul (uitgesproken als -oel) en -ol kunnen zich dus ontwikkelen tot -ou. Maar daarbij geldt de voorwaarde dat ze gevolgd worden door een d of een t.
Een lezer van Onze Taal, de heer Westerouen van Meeteren, vermoedt een verwantschap tussen de kern van schalk en die van schout. Dat is niet zo vreemd, omdat er zich immers in sommige gevallen uit -al een -ou kon ontwikkelen. In feite gaat hij er dus van uit dat schout uit schalt ontstaan is. Maar dat is niet het geval. Hij heeft zich te veel laten leiden door een overeenkomst in betekenis die - toevallig - gepaard is gegaan met een klankgelijkenis.
Frankrijk (= rijk der Franken) was ten tijde van Karel de Grote tweetalig: men sprak er Frankisch, een Germaans dialect, en Oudfrans, een Romaans dialect. Bij de geletterden kwam er nog een derde taal bij: middeleeuws-Latijn. In de hogere Frankische kringen ontstond de opwaardering van de Frankische maarschalk: de paardenknecht werd er opperstalmeester en krijgsoverste. Maar nog in het Middelnederlands kon maerschalc ook ‘hoefsmid’ en ‘paardendokter’ betekenen. De middeleeuws-Latijnse vertaling van maarschalk in de nieuwere betekenis was comes stabuli ‘opzichter van de stallen’. Hieruit ontwikkelde zich constabel.
En comes zelf had al sinds de Romeinse tijd een steeds hogere rang gekregen. Dat ik in mijn vorige artikel comes stabuli ‘medewerker van de stal’ noemde, was dan ook enigszins anachronistisch. Comes is een beetje te vergelijken met pedes ‘voetganger’. Aanvankelijk was de comes een ‘meeganger’, een ‘metgezel’. Via de betekenis ‘begeleider van voornaam persoon’ klom hij op tot ‘hoog keizerlijk ambtenaar’. De Merovingers namen de titel comte ‘graaf’ (gevormd van comitem, de vierde naamval van comes) over. Onder de Karolingers won het leenstelsel steeds meer aan belang en werd de comte in de adellijke stand verheven.
Het woord graaf heeft een betekenisontwikkeling gekend die gedeeltelijk parallel loopt met die van comes/comte. Oorspronkelijk was een graaf een ‘opzichter’. Die betekenis zien we nog in dijkgraaf en pluimgraaf. Daarna werd hij ‘koninklijk ambtenaar’ en nog weer later ‘hoofd van een graafschap’.
Laten we terugkeren naar de -ou. De heer Westerouen van Meeteren denkt dat er een relatie is tussen schalk, schouwen en schout. Om eventuele relaties tussen woorden op het spoor te komen moet men uitgaan van de oudst bekende vormen van deze woorden. Dan blijkt dat schalk in alle Germaanse talen altijd -al heeft gehad en dat -al noch in schouwen, noch in schout ooit is voorgekomen.
Schouwen komt van het Oudnederlandse scauwon. Het gebeurt wel vaker dat Oudnederlandse woorden met au nu met ou worden geschreven. Vroeger moet er een verschil in uitspraak tussen au en ou zijn geweest, maar tegenwoordig is dat niet meer het geval. Het Nederlandse schouwen komt in het Duits overeen met schauen en in het Engels met to show. Schouwen hangt samen met schoon.
Zoals goud te maken heeft met gulden zo heeft schout dat met schuld. In het Middelnederlands bestond schout al wel, maar toen kwam ook de oudere vorm scouthete ‘hij die schuld heet’ nog voor. Het woord is samengesteld uit schuld (toen nog uitgesproken als schoeld) en heten. In eerste aanleg had het de betekenis ‘degene die het bevel geeft verschuldigde diensten te verlenen’. Heten betekende vroeger ook ‘vragen’ en ‘bevelen’; -ul kon zich via -ol voor een d ontwikkelen tot ou. Er was geen -al aanwezig. Enig etymologisch verband met schalk is dus uitgesloten, al kon en kan een schout wel degelijk opzichtertje spelen.