(Vergeten woorden)
Schapraai en sa
Hans Heestermans
Het zal vijfenveertig jaar geleden zijn. Ik zat in de derde klas van wat toen nog eenvoudig de lagere school heette. De onderwijzer, die in mijn streektaal (Bergen op Zooms) de ‘meneer’ werd genoemd (in tegenstelling tot de omringende stadjes en dorpen, waar hij met ‘meester’ of ‘mesjeu’ werd aangesproken), had voor de dertig leerlingen evenzoveel exemplaren van het boek Nederland's volkslied van Jop Pollmann en Piet Tiggers in de klas liggen. De hele vaderlandse liederenschat was daarin bijeengebracht. Ik moet het in mijn jeugdige onachtzaamheid achterovergedrukt hebben, want het prijkt nu parmantig in mijn boekenkast, met een stempel van de Petrus Canisiusschool.
Toen ik in september over de schapraai ‘de voorraadkast’ schreef, heb ik er - in de vergeetachtigheid die mijn leeftijd nu met zich meebrengt - niet aan gedacht in de liederenbundel te kijken. Anders was ik daarin het bekende ‘Vier weverkens’ tegengekomen en had ik ontdekt dat schapraai in dat lied een rol speelt.
Wat zouden de weverkens heeren zijn?
Zij en hebben er huize noch erven.
En kruipt er een muisken in hunne schapraai
Van honger moet het er sterven.
Gelukkig maakten Maaike Dommisse (Arnhem), Miep Berkestijn (Amsterdam) en Wim van der Linden (Den Haag) me op mijn omissie attent.
Ik pakte de bundel uit de kast, snoof de geur van mijn schoolklas op en hoorde mij en 29 lotgenootjes weer de meest onbegrijpelijke regels zingen. ‘Schietspoele, sjerrebekke spoelza!’ Wat mag in 's hemelsnaam sjerrebekke betekenen? En wat te denken van ‘Djikke-djakke, kerrekoltjes, klits klets’?
Waar ik 45 jaar geleden ook met mijn pet niet bij kon, was ‘en zij kochten een pond sa vieren’. Was sa een voorzetsel? Was het een overblijfsel uit een ver verleden? De tijd leert. Nu weet ik dat sa een verbastering is van zijn. Dus eigenlijk luidt de liedregel ‘en zij kochten een pond zijn vieren’, en zijn vieren komt gewestelijk voor in plaats van met zijn vieren.
Maar wat betekent zijn hier eigenlijk? Drukt het een bezit uit? Of een van de vele andere relaties die in het rijke betekenisveld van zijn liggen besloten (het Woordenboek der Nederlandsche Taal geeft er 19!)? Nee. In het Middelnederlands sprak men niet van met zijn vieren maar van met hem vieren, en daarin is hem een persoonlijk voornaamwoord. De betekenis was toen ook niet ‘met zijn vieren’, maar ‘met zijn vijven’: ‘met hem nog vier anderen’.
In verbindingen als met ons (u, hun, haar) vieren werd het persoonlijk voornaamwoord ons, enz. als het bezittelijk voornaamwoord ons, enz. opgevat, en zo ontstond geleidelijk aan ook met zijn vieren en in mijn eentje. Wat is taal toch mooi.
Overigens: hoe noemde u uw onderwijzer? Meneer, meester, mesjeu of anders?