| |
Het gemak van clichés
Joost Schilperoord
Clichés kunnen de luisteraar het gevoel bezorgen van een regenachtige dag in Drenthe. Maar een spreker heeft juist baat bij clichés. Dat geldt althans zeker voor de door advocaten gedicteerde correspondentie die Joost Schilperoord onderzocht. Hun brieven schieten lekker op als ze zich van een cliché kunnen bedienen.
Kaffee: How's it going Luther?
Luther: Another day, another dollar captain...
Kaffee: Yes, I guess so...
Luther: What goes around, comes around...
Kaffee: If you can't beat them, join them...
Luther: At least I got my health...
Kaffee: Then you got everything..., see you tomorrow, Luther!
Luther: Not if I see you first, captain.
Zinnen worden door sprekers gemaakt. Dat is althans zo volgens de gangbare psycholinguïstische theorieën van het spreken. Een vooraanstaande spreektheorie, Levelts Blueprint model of the speaker, beschrijft, grof samengevat, het taalvermogen als een grote verzameling bouwstenen - de woordenschat van de spreker - en bouwvoorschriften om met die woorden grotere gehelen te maken: diens mentale grammatica. Een spreker die een bepaalde gedachte wil uitdrukken, ontleedt die gedachte in woordbetekenissen, selecteert vervolgens de geschikte woorden en construeert rond die woorden de zinsbouw aan de hand van de bouwvoorschriften. Voor het Nederlands zijn zulke voorschriften bijvoorbeeld: in woordsamenstellingen staat de kern rechts, een lidwoord staat voor een zelfstandig naamwoord, en het getal van de persoonsvorm stemt overeen met dat van het onderwerp. Uit Levelts theorie volgt dat we bij spreken of schrijven niet zomaar complete zinnen uit ons ge- | |
| |
heugen halen. Elke zin die we uitspreken is ‘uniek’, omdat we telkens weer voor iedere gedachte de bouwstenen selecteren en de bouwvoorschriften toepassen. Zo zijn we in staat zinnen uit te spreken (en te begrijpen!) die we nog nooit eerder gehoord hebben.
| |
● Ritueel karakter
Maar is taalgebruik altijd creatief en innovatief? Bezie het dialoog je hierboven, waarin de hoofdpersoon uit de film ‘A few good men’, Daniel Kaffee, zich onderhoudt met een bekende van hem, Luther. De twee ontmoeten elkaar vaak bij de kiosk waar Kaffee 's avonds de krant of een donut haalt. Hun gesprek is 24-karaats cliché. Geen zin of uiting erin is ‘nieuw’: ze bedienen zich slechts van gemeenplaatsen. Niettemin oogt het dialoogje vrij ‘normaal’ omdat het welhaast rituele karakter ervan kenmerkend is voor erg veel talige interactie. Zulke taalrituelen zeggen veel over het menselijk taalvermogen. Dat zou weleens veel meer kunnen inhouden dan het vermogen om ‘nieuwe’ zinnen te maken en te begrijpen.
Clichés, ook wel formules of staande uitdrukkingen genoemd, zijn uitdrukkingen als ‘Goeiemorge’, ‘Spaart u air miles?’, ‘Mag ik uw plaatsbewijs even zien?’ enzovoort. Het zijn taalbouwsels die de indruk wekken dat ze al bestonden voordat een bepaalde spreker ze uitspreekt. Taalwetenschappers hebben vooral idioom lang als zodanig beschouwd. idioom (‘Met de hoed in de hand, komt men door het ganse land’) is, zoals dat heet, niet ontleedbaar. Je kunt de betekenis van idioom niet afleiden uit de samenstellende woorden en woordgroepen, en omdat Levelts model dat nu juist vooronderstelt, kan idioom niet goed geproduceerd worden volgens zijn model.
Illustratie: Frank Dam
| |
● Bocht afsnijden
De taalkundige Dwight Bolinger heeft de gedachte geopperd dat ook uitingen die we niet meteen ‘idiomatisch’ noemen niet ‘ontleedbaar’ zijn. Bolingers idee is dat veel meer omgangstaal ‘idiomatisch’ is dan alleen de uitdrukkingen die we niet kunnen ontleden. Clichés zijn daar een goed voorbeeld van, denk ik. Het feit dat we een cliché kunnen ontleden (dus de betekenis ervan kunnen afleiden uit de samenstellende delen), wil niet noodzakelijk zeggen dat we dat bij het uitspreken ervan ook doen. Een vraagzin als ‘Spaart u air miles?’ is in beginsel ‘ontleedbaar’, en dus ‘maakbaar’ volgens de grammaticale bouwvoorschriften, maar zeer waarschijnlijk snijdt de spreker die bocht af en haalt hij de zin als geheel uit zijn geheugen, net als bij idioom het geval is. Het lijkt er dus op dat het menselijke taalvermogen meer is dan alleen woorden en grammatica. Klaarblijkelijk omvat het ook de ‘staande’ resultaten van regeltoepassingen en woordselecties. Kortom, zinnen als ‘Spaart u air miles?’ lijken we niet zozeer te maken, als wel te gebruiken.
| |
● Spreeksnelheid
Clichés worden zo vaak gebruikt dat ze een plaats moeten krijgen in een taalproductietheorie. Vaak? Ja, de Nieuw-Zeelandse taalwetenschapper Koenraad Kuiper laat in zijn boekje Smooth Talkers zien hoe dikwijls sprekers zich in alledaagse situaties verlaten op clichés. Ook noemt hij een aantal kenmerken van zulke situaties. Een daarvan is geringe inhoudelijke variatie. Een klant en een kassamedewerker in een Albert Heijn-winkel hebben, normaal gesproken, niet veel zaken waarover ze kunnen praten, en dat werkt clichématig taalgebruik in de hand (‘Hebt u de snijbonen afgewogen?’, ‘Wilt u zegeltjes?’).
Een andere factor is de spreeksnelheid die de situatie vereist. Kuiper vond dat commentatoren bij tamelijk snelle spelletjes als paardenrennen en ijshockey zich van heel wat meer clichés en formules (moeten) bedienen dan commentatoren bij een intrage sport als cricket. Juist formules stellen hen in staat verbaal ‘bij te blijven’ als de gebeurtenissen zich in hoog tempo voltrekken. In het kader van een taalproductietheorie kan
| |
| |
clichégebruik dus beschreven worden als respons van de spreker op bepaalde taalpsychologische factoren, zoals de noodzaak snel te spreken.
| |
● Advocatenbrieven
Clichés duiken ook veelvuldig op in schriftelijk taalgebruik, vooral wanneer dat plaatsvindt onder de omstandigheden die Kuiper noemt.
Voor een onderzoek naar schrijfprocessen van ervaren schrijvers verzamelde ik een paar honderd routinebriefjes die waren gedicteerd door advocaten. Ze zijn gericht aan cliënten of aan collega's, en ze behandelen de normale zaken des levens, zoals faillissementen, ontslagen of echtscheidingen. Er zijn dagen dat een advocaat tientallen van die briefjes schrijft. Uiteraard bevatten die nogal wat plaatsen waar dezelfde zin of hetzelfde zinsdeel telkens weer gebruikt kan worden. En dat zien we dan ook gebeuren. Een kleine bloemlezing van openings- en afsluitzinnen illustreert dat:
- | Uw brief van 12 september inzake de besloten vennootschap X ontving ik in goede orde. |
- | Hierbij doe ik u toekomen een kopie van de conclusie van dupliek. |
- | Overigens behouden wij ons alle rechten voor. |
- | Uw bericht wachten wij af. |
- | Inmiddels verblijf ik. |
In de briefjes uit mijn corpus wemelt het letterlijk van dit soort formules/clichés. Wonderlijk is dat natuurlijk niet. Allereerst zijn de omstandigheden ernaar. De briefjes moeten vóór alles snel geschreven worden - advocaten hebben namelijk meer te doen. Bovendien bestrijken ze doorgaans een beperkt inhoudelijk domein. Uitzonderingen daargelaten lijken de meeste ontslagen en echtscheidingen nogal op elkaar. De advocaat heeft een standaardset aan handelingen te verrichten en mededelingen te doen, en de zaak zelf wordt afgedaan op basis van een vaste reeks vraag- en aandachtspunten. Los van de inhoud schrijven advocaten vrijwel elk briefje ‘naar aanleiding van uw schrijven’, hopen ze doorgaans ‘u van dienst te zijn geweest’, en wachten ze ‘uw bericht af’.
•
Juist omdat clichés ‘als geheel’ uit het geheugen opgediept kunnen worden, besparen ze de gebruiker denktijd en dus inspanning.
•
| |
• Gebruiksgemak
Naast de omstandigheden die clichés in de hand werken, is er ook het gebruiksgemak. Juist omdat clichés ‘als geheel’ uit het geheugen opgediept kunnen worden, besparen ze de gebruiker denktijd en dus inspanning. Vooral uitdrukkingen die deels standaard en deels variabel zijn, bewijzen daarbij goede diensten. Een goed voorbeeld van zulke formele clichés zijn de afsluitzinnen volgens de ‘Wilt u mij...’-formule. Voorbeelden uit het corpus (van een en dezelfde advocaat) zijn: ‘Wilt u mij berichten?’, ‘Wilt u mij laten weten hoe u nu verder wilt?’, ‘Wilt u mij de kopieën toezenden?’, en ‘Wilt u mij berichten of er inderdaad is betaald?’ Hier kan de advocaat telkens met het standaarddeel openen en het variabele deel gebruiken voor de verwoording van zijn verzoek. Vrijwel geheel gestandaardiseerde formules zijn:
1 | Uw brief van → [DATUM] → inzake de/het → [ONDERWERP] → ontving ik in goede orde. |
2 | In antwoord op uw brief aan mij van → [DATUM] → deel ik u het volgende mede. |
In deze formules zijn de variabele invulplaatsen (voor de datum en het briefonderwerp) met vierkante haken aangeduid; de standaarddelen flankeren die plaatsen. Naast het gebruiksgemak hebben clichés ook het voordeel dat ze het communicatieproces structureren waarin de advocaat en zijn cliënt zijn betrokken. Zin 2 bijvoorbeeld roept de gedachte op aan een oorzakelijke keten van ‘Uw brief aan mij’ → ‘Mijn antwoord aan u’ [‘Inhoud’], waarmee een plaats verschaft wordt aan déze brief in het communicatieproces. Bovendien fungeren 1 en 2 als briefstructureerders: ze duiden het onderwerp van de brief aan, en geven aan wat de lezer kan verwachten (een antwoord). De hoeveelheid mogelijke onderwerpen wordt op deze manier drastisch ingeperkt, en de lezer kan effectief anticiperen op de verdere inhoud.
| |
● Spreekpauzes
Ik keer bij wijze van afsluiting terug naar de cognitieve kant van clichés. Uiteraard kan niet direct geobserveerd worden dat clichés als 1 en 2 inderdaad als ‘geheel’ uit het geheugen opgehaald en uitgesproken worden. We moeten dat uit de omstandigheden afleiden. Een zo'n omstandigheid was zojuist aan de orde: het zeer veelvuldige gebruik van zinnen als 1 en 2. Een andere omstandigheid heeft te maken met het directe proces van productie. Stel dat de zinnen 1 en 2 geproduceerd zouden zijn op basis van betekenisontleding, woordselectie en regeltoepassing. Het ligt voor de hand dat dat sporen nalaat in het productieproces. Zulke sporen zijn bijvoorbeeld spreekpauzes die optreden wanneer de spreker woorden zoekt in zijn mentale lexicon, of bezig is geselecteerde woorden in een bepaald syntactisch gelid te krijgen. De hoeveelheid optredende pauzes bij het uitspreken van een zin is dus een soort maat voor de ‘noviteit’ van die zin - hoe meer pauzes, hoe ‘nieuwer’ de zin. Met de geluidsopnames die ik maakte van de dicteersessies van de advocaten is het aantal pauzes dat optreedt simpel na te gaan. In geval van een zin als 2 blijkt dan dat de dicteerder doorgaans uitsluitend pauzeert voor de ‘invulplaats’, dus precies voor het enige ‘nieuwe’ onderdeel in de zin. Zulke procesgegevens onderstrepen het formulaire karakter van zin 2. Dat, plus het veelvuldige gebruik ervan, lijkt erop te wijzen dat het menselijk taalvermogen niet alleen uit een woordenschat en een mentale grammatica bestaat, maar ook uit een hoe-en-wat-boekje. Om met Luther te spreken: ‘What goes around, comes around.’
|
|