door de aanspreekvorm lullo. Al na een week of twee deed het neologisme de ronde, vooral in het milieu dat Koch, Prins en Romeyn nu juist als weerzinwekkend afschilderden. Het verscheen op T-shirts (op diverse plekken kon men tijdens Koninginnedag in Amsterdam ‘het originele lullo-T-shirt’ kopen, steeds in een andere uitvoering) en het werd aangeheven op een cd'tje dat de tv-creatie schaamteloos plagieerde.
Tegen dat plaatje kon de zakelijk leider van Jiskefet met succes optreden; de rechter verbood verdere exploitatie wegens de klakkeloze inbreuk op het auteursrecht van complete tekstregels en het imiteren van de originele stemmen. Graag hadder Koch, Prins en Romeyn bovendien het exclusieve eigendomsrecht geclaimd op het woord lullo, maar daarin gaf de rechter hun ongelijk. De in turbotaal gespecialiseerde Jan Kuitenbrouwer heeft intussen aangetoond dat het al in 1991 werd vermeld in het bundeltje Jongerentaal, van Cor Hoppenbrouwers. Ook het vergelijkbare ballo was al in dat boekje opgenomen. In een column in Het Parool schreef Kuitenbrouwer: ‘Ze liggen natuurlijk nogal voor de hand: de “afko” (de trochee-op-o, in officieel linguo-turbo) raakte midden jaren tachtig in de taalmode, en het is onwaarschijnlijk dat het tien jaar geduurd zou hebben vóór iemand op dat thema de varianten “lullo” en “ballo” bedacht.’
Herman Koch, Michiel Romeyn en Kees Prins als de ‘lullo's’ Kerstens, Van Binsbergen en Kamphuys
Foto: Iris Röner
Maar er is natuurlijk een nationaal medium als televisie voor nodig om opeens het hele land zulke woorden te laten gebruiken. De heren van Jiskefet hebben daarvoor inmiddels, gezien de algehele navolging, de juiste formule gevonden. Het enige risico dat ze nu lopen, is dat van de opzettelijkheid. De ervaring leert dat de beste gevleugelde woorden min of meer bij toeval zijn ontstaan. Opzettelijk gecreëerde rages zijn zelden de beste.