Goudviskom
Koos van Zomeren
In Oom Henry's laatste oordeel, een prima roman, laat Alasdair McKee en 10-jarig jongetje de ochtend na het overlijden van zijn vader beleven.
‘Buiten hoorde ik het geluid van andere kinderen, die genoten van de eerste ochtend van de zomervakantie. Ze klonken alsof ze in een andere wereld leefden. Ik zat gevangen in een goudviskom. Ik zat op een andere planeet, waarheen een boze macht me had getransporteerd.’
Hier gebruik ik de kantlijn voor een uitroepteken, want wat gebeurt er?
De schrijver zoekt een beeld voor het isolement van zijn personage. Een andere planeet, denkt hij. Maar ja, daar wemelt het al van de romanfiguren. Er bestaat nauwelijks een moderne roman waarin niet even een interplanetair uitstapje wordt gemaakt. Dus hij piekert en hij peinst, of hij gaat langs bij de afhaalchinees, en komt op een goudviskom. Prachtig! Schrijnender isolement is ondenkbaar.
Met deze vondst, zou je zeggen, kan hij een andere planeet gevoeglijk laten vallen. Maar nee, hij gebruikt zijn goudviskom juist om die planeet aan op te hangen.
Vergelijk het met een man die een eind hardloopt om af te vallen en zichzelf beloont met een grote pils. De schrijver heeft zijn plicht gedaan en beloont zichzelf met een cliché!
Zo werkt het. Raad maar eens hoe ik dat weet.
Eerder verschenen in NRC Handelsblad van 3 oktober 1992, als onderdeel van Van Zomerens rubriek ‘Vandaag of morgen’.